Doorgaan naar hoofdcontent

Wim Kayzer schuift zijn ogen wagenwijd open.


“Ik had een enorme hekel aan de maanden augustus en september. Pas later besefte ik waarom: het waren de maanden waarin de patiënten me niet alleen hun kwalen meedeelden, maar ook hun vakantieverhalen.” (Kayzer, W., De waarnemer, 2005, Uitgeverij Balans, p. 298)

De fijnbesnaarde Jos Borré plakt in zijn recensie in DMBOEKEN het vette etiket van auteursroman op het geschrift “De waarnemer”. “Deze papierbundel is een moreel uitputtend totaalboek waarin de visie primeert, volkomen ongeschikt voor latente hypochonders en overwerkte huisartsen.” Aldus diezelfde brave mijnheer Borré. Zijn collega-recensent van het dagblad De Standaard heeft het over: “(…) een debuutroman, van een heel ander kaliber dan het zoveelste debuut van een twintiger met bindingsangst (…)” De wereldberoemde HUMO-journalist Wilfried Hendrickx nodigt Wim Kayzer, op het einde van het afgenomen interview naar aanleiding van de verschijning van zijn opmerkelijke debuut (?), uit samen een punt achter het leven te zetten. In “De waarnemer” staat namelijk geschreven: “Genialiteit en eenzaamheid liggen immers dicht bij elkaar. De wereld is te groot en ik ben er te klein voor. Ik denk dat het eerder andersom is. (…) Ware intelligentie is een ernstige afwijking. Het woord genie is een eufemisme voor aangeboren stoornis. (…) Freud en Kant de dwangneurotici, Schopenhauer en Mahler de verbitterden, Dostojevski die aan epilepsie leed maar vooral Euler die niet anders kon dan denken in wiskundige termen, zijn enige menselijke relatie was die met zijn moeder. (…) De meest ontroerende poëzie, de meest fantastische wiskundige formules, de meest sadistische fantasieën, ze zijn voortgekomen uit de geesten van mensen met een hersendefect.” Boven de Moerdijk daarentegen zouden een hoop recensenten, bij het heengaan van de ‘waarnemer’ en de interviewer-schrijver-met-de-ooglap Wim Kayzer, alvast hun eetlust niet laten. “Soms had ik de aandrang het boek binnen te stappen, naast de hoofdpersoon plaats te nemen en hem schouderkloppend toe te fluisteren: “Kop op, ouwe jongen, zo erg is het nou ook weer niet. Zet het uit je hoofd dat je ook op papier een groot meesterwerk moet scheppen en ga weer gewoon televisieprogramma’s maken.” Alleen het vermoeden dat de hoofdpersoon met nog meer kracht zijn hoofd in zijn armen zou werpen om nog harder te gaan huilen, heeft mij van die ingreep weerhouden,” schrijft de beruchte Max Pam in HP/De Tijd. Gelijkgestemde zinnen zijn te lezen in Het Parool: “Het is het jaar van de dikke boeken. Naar de reden van die literaire vetzucht blijft het vooralsnog gissen. Maar in het geval van Wim Kayzer lijkt breedsprakerigheid een aangeboren afwijking.” Kortom: zo weinig Kayzers, zoveel meningen. En om de contradictie volledig te maken: “De waarnemer”, Kayzers eerste en échte roman, is eigenlijk geen échte roman. Aan de ongeschreven regels van de romankunst veegt Kayzer zijn voeten. Noem “De waarnemer” een ontwerp of een resultaat of een kapstok van Kayzers persoonlijke levensvisie of een dagboek vol korte gedachten hinkelend tussen een hoeve en een dokterspraktijk, een ‘Zuiden’ en een ‘Noorden’, een verval en een verdwijnen, een heden en een verleden,… Noem “De waarnemer” een typisch Kayzer-geschrift, een poging tot een formuleren en weergeven van het door de jaren heen verzameld materiaal aan, door derden gegeven, antwoorden op grote, door Kayzer gestelde, levensvragen. Noem “De waarnemer” een boek waarin alles staat geschreven wat Kayzer ons ooit wilde vertellen: balsem op tijd en stond de ziel, ga vroeg slapen en doe daar liefst zeshonderd bladzijden over. Want als er één bekrompen affaire is in dit leven, dan is het wel sterven, aldus de auteur van deze roman.

Wim Kayzer, geboren in 1946 in Den Haag, is een Nederlandse journalist, schrijver en televisiemaker. Voornamelijk in die laatste hoedanigheid zal hij de geschiedenis van het Nederlandse beeldbuisgebeuren ingaan. Het was onder andere de publieke omroep VPRO die deze piratenzoon een uitgebreide tribune gaf. Het Kayzer-syndroom sloeg al in de jaren tachtig toe met televisieprogramma’s zoals ‘Beter dan God’, waarin genetici en gehandicapten ronduit praatten over de toekomst van het genetisch onderzoek, ‘Nauwgezet en wanhopig’, waarin Kayzer gesprekken aanging met de (toenmalige) goden van de letteren zoals Gabriel García Márquez , George Steiner, György Konrád en Jorge Semprun over thema’s als kiezen en oorlog. In ‘Een schitterend ongeluk’ schotelde Kayzer het Nederlandse publiek de crème de la crème van de internationale wetenschapscène voor. Onder andere de evolutiebioloog Stephen Jay Gould en de natuurkundige Freeman Dyson passeerden in dit ellenlange-gesprekken-programma de revue. Tussendoor maakte Kayzer nog een tweeluik over Dresden en Schopenhauer en vier lange televisieavonden over het geheugen onder de toepasselijke titel ‘Vertrouwd en o zo vreemd’. Zijn laatste en tevens bekendste, wegens verkrijgbaar en uitleenbaar als videocassettes, televisiecreatie dateert al weer van 2000. In ‘Van de schoonheid en de troost’, net als de televisiewerken ‘Nauwgezet en wanhopig’ verkrijgbaar in boekvorm, voert Wim Kayzer zesentwintig gesprekken met evenveel mensen. Feministe en kunsthistorica Germaine Greer, museumdirecteur Rudi Fuchs, vioolwonder Yehudi Menuhin, neurofysioloog Gary Lynch, dichter Rutger Kopland, natuurkundige Steven Weinberg en de filosofen George Steiner en Roger Scruton zijn slechts enkelen van de vele wonderen die Kayzer voor de lens trekt. Afleveringen van telkens anderhalf uur zijn geen uitzondering. De camera op het aangezicht van de geïnterviewde gericht. Heel close, tot tegen de huid. Kayzer vond dat belangrijk. Je voelt als het ware het kraken van de hersenen van deze mensen wanneer Kayzer voor de zoveelste keer, als een klein kind, zijn vertel-me-wat-dit-leven-de-moeite-waard-maakt-vragen op zijn lustobjecten afvuurt. Want zijn begeerte die druipt van het scherm en van zijn geschreven bladzijden af. Alle waarden en alle noties worden, vroeg of laat en in ieders leven, op de weegschaal gelegd en gewogen. Dat is Kayzer ten voeten uit. Het verwijt dat deze schrijver-televisiemaker weinig communicatief zou zijn in zijn verwijzingen naar andere teksten en schrijvers, dat hij jongleert met namen van schrijvers en dichters tot op het patserige af om zijn eigen identiteit als auteur samen te stellen, is deels een terechte berisping. Maar is niet alles wat een schrijver schrijft ooit wel eens geschreven? Is de schrijver niet in de eerste plaats een dief, iemand die voortdurend leent, erft en krijgt? Ook Kayzer bevestigt dit gegeven in één van zijn kranteninterviews en voegt er ironisch aan toe: “(…) zoveel mooie aforismen voor de prijs van 25 euro (…) mijn critici kunnen het blijkbaar niet geloven (…) en dan ook nog bedacht door iemand die begonnen is bij de Groninger Gezinsbode (…)”

Kayzers bibliografie

o Geen dag, geen nacht maar ook geen schemering, 1986: thematisch geordende verhalenbundel die zich beweegt vanuit het individuele leed in de eerste acht verhalen naar de oorlogsgruwelen die de gehele mensheid heeft ondergaan achteraan het boek.

o Onfatsoenlijke herinneringen, 1988: beschrijving van een reis die de hoofdpersoon, onmiskenbaar gemodelleerd naar de schrijver, onderneemt naar München op zoek naar de voormalige SS-Scharführer Friedländer. Zoektocht naar verklaringen en oplossingen voor morele dilemma’s, naar het waarom en de eigen houding als de hoofdpersoon, Wim Kayzer, voor soortgelijke keuzes zou worden geplaatst.

o Nauwgezet en wanhopig, 1989: teksten van het gelijknamige televisieprogramma.

o Een schitterend ongeluk : Wim Kayzer ontmoet Oliver Sacks, Stephen Jay Gould, Stephen Toulmin, Daniel C. Dennett, Rupert Sheldrake en Freeman Dyson, 1993: teksten van het gelijknamige televisieprogramma.

o Vertrouwd en o zo vreemd: over geheugen en bewustzijn, 1995: teksten van het gelijknamige televisieprogramma.

o Het boek van de schoonheid en de troost, 2000: teksten van het gelijknamige televisieprogramma.

o De waarnemer, 2005: romandebuut (Onfatsoenlijke herinneringen niet meegerekend) waarin een arts, op zoek naar rust, in de Cévennes een boerenhoeve betrekt. In deze betrekkelijke eenzaamheid, in lijfelijke zin ontmoet deze arts slechts zelden mensen terwijl het in zijn gedachten een drukte van jewelste is, brengt de arts zijn dagen het liefst door.

Reacties

Anoniem zei…
Waar is hij nu? In de Cevennes? Dood? Nooit heeft iemand beter tv gemaakt.
Anoniem zei…
wanneer komt je volgende boek, wim?
Martha Vergouwe zei…
Nooit een meer aangrijpend boek gelezen! De laatste 50 bladzijden steeds trager en trager, omdat ik niet wil dat het straks uit is.

Populaire posts van deze blog

Djoos Utendoale tient le fou avec moi: verzen geschreven in de taal van de volksmens aan weerskanten van de 'schreve'.

Utendoale, uit de vallei of het dal van de West-Vlaamse bergen. Djoos, van Joris. Afkomstig van Westouter: pater Joris Declercq. Troubadours en kleinkunstenaars uit de regio zoals Antoon vander Plaetse, Gerard Vermeersch en Willem Vermandere namen Declercqs verzen in hun repertorium op. Van Boeschepe tot Cassel en van Ieper tot Ekelsbeke, de ganse Westhoek ging aan Utendoales rijmsels kapot. Vlinders zijn er hellekapellen, butterschitters of flikflodders. Averullen, mulders en roenkers worden in gangbaar Nederlands meikevers. Voetelingen, sokken. Nuus, wij. Hadden pendelaars geen files onderweg dan was het volop vroeger thuus komm'n of dan-ze peisden. De poëzie van Djoos Utendoale is geschreven in een bijzonder zingend taaltje: het Westhoeks. Over de invloed van dialecten moeten we, althans pater Joris Declercq, niet al te neerbuigend doen: "En moest Luther de bijbel in het Nederduits vertaald hebben en niet in het Hochdeutsch, de taal van zijn geboortestreek, dan sprak de he...

Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten...

"Mijn leven was onloochenbaar leeg en nutteloos, maar zeg nooit tegen de lelie die door regen en wind is geveld: richt je op en bloei als vanouds. Mijn hart bloedde uit een dodelijke wond, maar op een andere manier kon ik niet leven." Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten. Dat, en het verplengen van tonnen tranen door de in een bad vol sombere gedachten badende ik-figuur uit deze novelle. De tweeëntwintigjarige Mary Shelley snijdt en slaat, zeker vanaf ongeveer driekwart boek, de lezer voortdurend in de armen en om de oren. Autobiografisch, deze tweehonderd jaar oude amoureuze vader-dochterdingetjes door de blik van de jonge Mathilda? Geen idee. In ieder geval is de zelfgekozen eenzaamheid van deze Mathilda van een gans andere orde dan die van pakweg Amy Winehouse . De hoop ooit voor iemand nog genegenheid te kunnen voelen, was bij de betreurde Londense zangeres-met-ook-vaderdingetjes in de mee...

"Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles."

"Eén ding weet ik wel," zei Franny. "Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles. Die lui waar jij het over hebt laten geen enkel mooi ding achter. Het enige dat de iets beteren misschien doen is min of meer binnen in je hoofd kruipen en daar iets achterlaten, maar enkel en alleen omdat ze dat doen, enkel en alleen omdat ze weten hoe ze iets moeten achterlaten hoeft dat nog geen gedicht te zijn. Het kan best zo zijn dat het niet meer is dan een of ander hoogst intrigerend grammaticaal uitwerpsel - excuseer mijn woordkeus."  Net zoals bij de Vlaamse schrijver Paul Brondeel is bij deze Franny die 'r' er eigenlijk te veel aan. Om nog maar te zwijgen over wat Nabokov, die beginregels van zijn 'Lolita' indachtig, tong- en keelklankgewijs met die dubbele 'o' uit Zooey zou aanvangen. Feit is dat deze J.D. Salinger vandaag precies vijftien jaa...