Doorgaan naar hoofdcontent

De toekomst van het medium boek in de openbare bibliotheek.

“Vrijwel overal heeft de gemeenschap van lezers een dubbelzinnige reputatie die een gevolg is van haar verworven gezag en bespeurde macht. Iets in de relatie tussen een lezer en een boek wordt erkend als wijs en vruchtbaar, maar lezen wordt daarnaast gezien als hooghartig exclusief en buitensluitend, misschien omdat het beeld van een individu met een boek in een hoek, dat zich zo te zien niets aantrekt van de ongemakken van de wereld, herinnert aan ontoegankelijke privacy en afzonderlijke geheime actie. (…) De angst onder het volk voor wat een lezer tussen de pagina’s van een boek zou kunnen uithalen, lijkt op de eeuwige vrees die mannen koesteren voor hetgeen vrouwen zouden kunnen doen met de geheime delen van hun lichaam, en voor wat heksen en alchemisten misschien verrichten in het donker, achter gesloten deuren. Ivoor is volgens Vergilius het materiaal waarvan de Poort van Onware Dromen is gemaakt; volgens Sainte-Beuve is het ook het materiaal waaruit de toren van de lezer bestaat.”
(Manguel, A., Een geschiedenis van het lezen, 2005, Ambo/Amsterdam, p. 35)

In het bijzonder geestige en leerrijke ‘Een geschiedenis van het lezen’, betekenisgids voor lezers van boeken, stelt mijnheer Manguel, betekenisgever aan lezers van boeken, dat hedendaagse lezers, hoewel overal beweerd wordt dat dit een met uitsterven bedreigde soort is, nog moeten leren wat lezen is. Het waren pas immers de eerste makers van boeken die de methode van het lezen van boekenrollen, die lijkt op de methoden waarmee wij tegenwoordig lezen op onze computers, te beperkt en te lastig vonden en ons, de lezers, in plaats daarvan de mogelijkheid hebben geschonken een boek door te bladeren en in de marges te krabbelen. ‘Een geschiedenis van het lezen’: een hommage aan het boek en aan de lezer. Terug naar de realiteit en de onheilsberichten uit de informatiesector. Een toekomstvisie die ondersteund wordt door cijfermateriaal uit het werkveld en meningen van beroepsbeoefenaars.
Volgens de VRIND, de Vlaamse Regionale Indicatoren, is het aantal ontleningen, die nochtans een verdubbeling kende in de afgelopen twintig jaren, van gedrukte materialen in bibliotheken in 2002 gedaald met 4,35%. Voeg daarbij de bewering van John Mackenzie Owen, hoogleraar documentaire informatiewetenschappen aan de universiteit van Amsterdam, dat het gepubliceerde document, hét fundament van de informatieberoepen, in de toekomst nog nauwelijks van betekenis zal zijn en de angst bij beleidsmakers in de bibliotheeksector is niet meer weg te denken. Angst is echter, zoals algemeen geweten, een slechte raadgever. Bibliotheken moeten zich dringend gaan bezinnen over de nood aan een duidelijkere profilering in een landschap waar gedrukte collecties, tot voor kort hét werkinstrument van ieder zichzelf respecterende bibliotheek, afbrokkelen en waar de digitale informatieruimte gigantisch explodeert.
In de informatiesector, waartoe ook openbare bibliotheken behoren, zal het niet langer meer gaan over het werken met documenten maar over het werken met de inhoud van die documenten, informatie en kennis. Volgens hoogleraar Mackenzie Owen moeten we ons losmaken van de eigenschappen van het gepubliceerde document waardoor we niet meer gebonden zijn aan de lineaire structuur, de beperkte toegankelijkheid omwille van de gebondenheid aan tijd en plaats, het dwingende karakter en de traagheid ervan. Informatiespecialisten moeten zich focussen op de snelheid en de flexibiliteit van het digitale landschap, waarin iedereen zijn eigen informatie-inhoud kan bepalen, waardoor kosten worden gereduceerd en plaats en tijd geen belemmeringen meer vormen. Het wereldwijde internetsucces betekent voor de bibliotheken, net zoals voor de individuele gebruiker, een hoge vlucht van de informatie- en de communicatietechnologie die kan leiden tot nog betere samenwerkingsverbanden tussen de bibliotheken onderling, door de beschikbaarheid over een wereldwijde collectie, waardoor de doelstelling van informatievoorziening nu beter als ooit voordien gerealiseerd kan worden. Er komt tijd vrij voor het bieden van meerwaarde aan de alsmaar mondiger en veeleisender geworden gebruiker. De bibliotheektoekomst wordt op deze manier iets rooskleuriger en daarenboven worden bibliotheekmedewerkers hierin aangemoedigd door de resultaten van het in 2004 uitgevoerde grote gebruikersonderzoek, een zoektocht naar het profiel van de Vlaamse bibliotheekgebruiker, waarin de dienstverlening in de bibliotheek heel goed scoort. Volgens dit onderzoek zijn de gebruikers tevreden over de bekwaamheid, de hulpvaardigheid, de beschikbaarheid, de vriendelijkheid en de snelheid van de dienstverlening. De algemene overlevingstoon van de openbare bibliotheek moet er dus één zijn van verdieping in plaats van verbreding. De bibliotheek moet meer zijn als een boekenbewaarplaats alleen, haar verantwoordelijkheid stopt niet bij het overhandigen van het uitgeleende materiaal. Bibliotheekmedewerkers zullen gebruikers moeten helpen om de eigen informatie-inhouden te creëren in plaats van het klaarzetten van de juiste documenten. De gebruiker zal in de manier waarop hij informatie zoekt, moeten worden ondersteund en begeleid door de bibliotheekmedewerker die in de toekomst over steeds meer vrijgekomen tijd zal beschikken omdat selectie, werving en beheer van documenten, aangezien het gepubliceerde document volgens hoogleraar Mackenzie Owen zal verdwijnen, wegvallen.

De openbare bibliotheek heeft met andere woorden nog een toekomst voor zich. Eén ding mag immers, tegen een dergelijke achtergrond en volgens bibliothecaris Jan Van Vaerenbergh, niet worden vergeten: bibliotheken mogen niet verzaken aan een onduidelijke profilering. Aan het huidige beeld van de bibliotheek als een verzameling dode letters heeft niemand iets. Een beeld dat ook wordt bevestigd door het grote gebruikersonderzoek van 2004 waarin 80% van de gebruikers aangeeft naar de bibliotheek te gaan om er een goed boek te vinden. Bibliotheken moeten minder werken voor de algemene lezer, die bestaat immers niet. Er zijn poëzieliefhebbers, tuiniers, boekenwurmen, krantenlezers, autochtonen, allochtonen, mannen, vrouwen,… Een onduidelijke profilering van de bibliotheken, waarin zij steeds weer opnieuw trachten alles voor iedereen aan te bieden, zorgt voor een gefrustreerd verwachtingspatroon bij de gebruiker, zij verwachten immers om er alles te vinden en dat is meestal niet zo. Het ongedifferentieerde aanbod (met een uitleencollectie die teveel inspeelt op de veelzijdige verwachtingen van de lezer, met een raadpleegfunctie die uiteenvalt in het aanbieden van actueel nieuws via kranten en tijdschriften, degelijke informatie via naslagwerken en algemenen informatie via het internet) moet worden opgesplitst in afzonderlijke, duidelijk omlijnde diensten waarbij de samenstelling van de verschillende gebruikersgroepen richtinggevend wordt. Op deze manier wordt het profiel van de bibliotheek meer zichtbaar doordat net die omlijnde diensten worden gekoppeld aan de technische en infrastructurele condities die dan achteraf worden samengevoegd tot een aanbod dat nog beter beantwoordt aan de zeer lokale behoeften van iedere bibliotheek afzonderlijk. Meer concreet: in een openbare bibliotheek zorgt een kwart van de collecties voor drie vierden van het aantal uitleningen. Bibliotheekmensen moeten trachten te achterhalen wat dat kwart van de collectie is waarmee het grootste gedeelte van de omzet wordt gerealiseerd. Hierdoor kunnen bibliotheken aan oppervlakte sparen. Het overgebleven kwart aan uitleningen betekent voor de bibliotheek speelruimte: een soepeler omgaan met collecties, via analyse van leengegevens tendensen en schommelingen in het gebruik van diezelfde collectie achterhalen, door het aanbieden van bepaalde onderwerpen op de juiste momenten waardoor de zoektocht van de lezer naar het juiste boek wordt vergemakkelijkt en nog meer ruimte wordt gespaard. De bibliotheek, anticiperend in de zekerheid dat er een publiek voor is, als marktgevoelige promotor van goede literatuur en relevante informatie.

Ik denk dat het boek, als onderdeel van de collectie van de openbare bibliotheek, niet zal verdwijnen maar wel andere informatiedragers naast zich zal moeten dulden. De bibliotheek kan hierdoor enkel overleven in een totaalconcept waar woord, beeld en geluid samengaan met de primaire menselijke behoeften, een verandering van een uitleenfabriek naar een open leer- en beleefomgeving. Bibliotheken zullen hun imago, in de strijd om de gebruiker, van redelijk elitaire culturele voorziening, gericht op boekenwurmen, achter zich moeten laten en meer streven naar het nieuwe profiel van een toegankelijke multimediale instelling waarin snelheid, beknoptheid en laagdrempeligheid het winnen van degelijkheid, diepgravendheid en zelfstandig zoekgedrag. De bibliotheek moet een herkenbare dienst worden die voor iedereen aantrekkelijk overkomt. Als het publiek weet met welke vragen hij in de bibliotheek terecht kan dan zijn de bibliotheken op de goede weg. Tot nog toe is dit laatste volgens mij niet het geval.

Reacties

bibman zei…
correcte analyse, we zijn nog steeds in een hybride fase

Populaire posts van deze blog

Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten...

"Mijn leven was onloochenbaar leeg en nutteloos, maar zeg nooit tegen de lelie die door regen en wind is geveld: richt je op en bloei als vanouds. Mijn hart bloedde uit een dodelijke wond, maar op een andere manier kon ik niet leven." Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten. Dat, en het verplengen van tonnen tranen door de in een bad vol sombere gedachten badende ik-figuur uit deze novelle. De tweeëntwintigjarige Mary Shelley snijdt en slaat, zeker vanaf ongeveer driekwart boek, de lezer voortdurend in de armen en om de oren. Autobiografisch, deze tweehonderd jaar oude amoureuze vader-dochterdingetjes door de blik van de jonge Mathilda? Geen idee. In ieder geval is de zelfgekozen eenzaamheid van deze Mathilda van een gans andere orde dan die van pakweg Amy Winehouse . De hoop ooit voor iemand nog genegenheid te kunnen voelen, was bij de betreurde Londense zangeres-met-ook-vaderdingetjes in de mee...

Djoos Utendoale tient le fou avec moi: verzen geschreven in de taal van de volksmens aan weerskanten van de 'schreve'.

Utendoale, uit de vallei of het dal van de West-Vlaamse bergen. Djoos, van Joris. Afkomstig van Westouter: pater Joris Declercq. Troubadours en kleinkunstenaars uit de regio zoals Antoon vander Plaetse, Gerard Vermeersch en Willem Vermandere namen Declercqs verzen in hun repertorium op. Van Boeschepe tot Cassel en van Ieper tot Ekelsbeke, de ganse Westhoek ging aan Utendoales rijmsels kapot. Vlinders zijn er hellekapellen, butterschitters of flikflodders. Averullen, mulders en roenkers worden in gangbaar Nederlands meikevers. Voetelingen, sokken. Nuus, wij. Hadden pendelaars geen files onderweg dan was het volop vroeger thuus komm'n of dan-ze peisden. De poëzie van Djoos Utendoale is geschreven in een bijzonder zingend taaltje: het Westhoeks. Over de invloed van dialecten moeten we, althans pater Joris Declercq, niet al te neerbuigend doen: "En moest Luther de bijbel in het Nederduits vertaald hebben en niet in het Hochdeutsch, de taal van zijn geboortestreek, dan sprak de he...

"Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles."

"Eén ding weet ik wel," zei Franny. "Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles. Die lui waar jij het over hebt laten geen enkel mooi ding achter. Het enige dat de iets beteren misschien doen is min of meer binnen in je hoofd kruipen en daar iets achterlaten, maar enkel en alleen omdat ze dat doen, enkel en alleen omdat ze weten hoe ze iets moeten achterlaten hoeft dat nog geen gedicht te zijn. Het kan best zo zijn dat het niet meer is dan een of ander hoogst intrigerend grammaticaal uitwerpsel - excuseer mijn woordkeus."  Net zoals bij de Vlaamse schrijver Paul Brondeel is bij deze Franny die 'r' er eigenlijk te veel aan. Om nog maar te zwijgen over wat Nabokov, die beginregels van zijn 'Lolita' indachtig, tong- en keelklankgewijs met die dubbele 'o' uit Zooey zou aanvangen. Feit is dat deze J.D. Salinger vandaag precies vijftien jaa...