Doorgaan naar hoofdcontent

André de Ridder weet wel beter!

Als nieuwe hoofdredacteur van het Nederlandse boekenblad ’Den Gulden Winckel’ kwam Gerard van Eckeren begin 1907 op het lumineuze idee een poging te wagen om de belangstelling voor literatuur te stimuleren. Lumineus was dat hij dit wou doen aan de hand van interviews met en stukjes autobiografie van Nederlandse en Vlaamse auteurs. Herman Robbers ging toen in op van Eckerens verzoek om een bijdrage. Al had hij zijn twijfels omtrent het verhoopte effect. Mijnheer Robbers vond toen dat details over “het doen-en-laten van zoo’n abnormaal mensch als een schrijver” het publiek in zijn kinderlijke nieuwsgierigheid wel grappig of pikant zou vinden, maar hij vreesde dat geen lezend landgenoot daardoor nader zou komen tot "het wezen van de kunstenaar". Toch werd de ‘literaire journalistiek’ met aandacht voor de schrijver ‘achter’ het boek, om zo het geschrevene nog beter te kunnen begrijpen, na veel inleidende, pijnlijke weeën, in deze periode geboren. De eerste interviews met Vlaamse schrijvers verschenen in die tijd in het Nederlandse tijdschrift ‘Den Gulden Winckel’. Stijn Streuvels beet, hoe kon het ook anders, de spits af. Daarna volgden onder meer Hugo Verriest, Herman Teirlinck, August Vermeylen, Karel van de Woestijne, Pol de Mont en Maurits Sabbe. Pas twee jaar na het gesprek met Streuvels, in oktober van het jaar 1909, was Cyriel Buysse aan de beurt.
Inderdaad en jawel, de dikke Buysse-bio van Joris van Parys ligt nog steeds op mijn salontafel. En dit document blijft een fantastisch grijpedingetje. ‘t Verveelt op geen ogenblik. Bovendien betreft het een (toevallig?) inhoudelijk, héél actueel boek. Om maar te zeggen: ik ga gewoon verder met het schrijven van dit ‘postje’.
Het was de toen twintigjarige(!) Antwerpenaar André de Ridder die alle interviews afnam. De in Vlaanderen tot dan toe weinig gewaardeerde volksschrijver en Nevelaar Cyriel Buysse scheepte de jongeman in een aantal brieven, dikwijls op ironische wijze, nochtans verscheidene malen af. Maar de ambitieuze de Ridder hield vol. En legde in zijn antwoord op een zoveelste Buysse-afwijzing uit dat zijn ‘reportage-studies’ niet bedoeld waren om de ongezonde nieuwsgierigheid van sommige lezers te bevredigen. De bedoeling was het lezend publiek meer vertrouwd te maken met het werk van die schrijvers, en “slechts zooveel van hun menschelijk bestaan aan het klokzeel te hangen als er noodig is tot betere en volkomenere begrijpenis en waardeering van hunne literatuur”. Voilà. Als statement kon dit tellen.
Sprongetje naar het heden? Wie wordt nu met de regelmaat van de klok voor volksschrijver-nummer-één versleten en wil dit ook graag op zijn toekomstig grafzerk, naar eigen zeggen onder zijn naam en liever als de aanduiding ‘volkspoëet’, zien gebeiteld staan? Jawel. Allemaal samen en in éénstemmig koorgezang: "Dimitri Verhulst!" De commerciële stunt rond de verspreiding van ’s mans laatste is alom gekend. Voor- en tegenstanders deden hun zegje. Het boek werd verspreid en de kinderen gingen naar bed. De Vlaamse literaire kritiek deed braaf haar werk. Een tweetal weken later, i.e. eergisteren, dus op één en dezelfde dag, liepen de eerste professionele, geschreven bevindingen/recensies/commentaarstukken binnen. De inhoud van het boek achter de stunt en de stijl waarin het werd geschreven, moesten er in eerste instantie aan geloven. ‘k Kan er niet over meespreken daar ‘Godverdomse dagen…’ nog niet gelezen. Dus. ‘k Houd dan ook flink de mond. Toch eventjes heel stout, kousevoetend een aantal passages uit desbetreffende besprekingen.
’De Papieren Man’, aka Dirk Leyman, ‘Homme de Lettres’ en ‘Grootpen der Vlaamse Literaire Kritiek’ verwoordt zijn commentaar, mijmerend over die godverdomse bol, onder andere als volgt: “(…) Steeds weer, met felle borstelstreken én weinig compassie (behalve voor de kleine loeders) richt Verhulst in deze geschiedenis voor dummy's de schijnwerper op de crapuleuze streken die 't' uitvreet. 't' (zoals Verhulst lichtjes irritant de mens het hele boek door noemt) lijkt wel een dommekracht, een ongeleid projectiel, slechts begiftigd met vernietigingsdrang en voortplantingsdrift. Geen straaltje hoop schemert door in ‘Godverdomse dagen’, geen aandacht is er voor de schoonheid die de mens heeft gecreëerd.(…) Deze inventaris van smeerlapperij moet het hebben van het diepdrukkende stempel van Verhulsts stijl én de vonkende en meeslepende cadans van zijn zinnen.(…) Maar na een poos gaat de opeenvolging van calamiteiten in de kleren hangen. De schrijver die zo bang is om hetzelfde kunstje te herhalen, maakt van de wereldgeschiedenis een gimmick, perst ze in de mal van zijn doemscenario.(…) Het boze godverdomse verrassingseffect ebt weg en deze calvarietocht stevent linea recta af op de big bang van Hiroshima. Wat na die knal overblijft, is een demonstratieve exercice de style waarin Verhulst zijn woeste talent soms (bewust?) spilzuchtig gebruikt.”
Schoolvoorbeeld van de degelijke, met respect voor de schrijver geschreven, boekbespreking. Een dikke pluim voor de criticus! Een jammere leesontgoocheling bij de recensent. ’t Druipt van de getikte woorden af. Een andere manier van recenseren, de woorden van André de Ridder aan Cyriel Buysse indachtig om “slechts zooveel van schrijvers menschelijk bestaan aan het klokzeel te hangen als er noodig is tot betere en volkomenere begrijpenis en waardeering van hunne literatuur”, is die van de non-recensie. Typisch voorbeeld hiervan, verschenen deze week, omtrent hetzelfde boek en onder de pijnlijke titel 'Boek van de week': de bespreking door mijnheer Hellemans, Frank. Ik citeer: “(…) Groteske geschiedenis voor dummy's: buiten enkele hilarische klankspelletjes en vergezochte woorden valt er niets te beleven in het hopeloos gehypete ‘Godverdomse dagen op een godverdomse bol’ van Dimitri Verhulst.(…) De boodschap van Verhulsts barokke tirade tegen de menselijke overmoed om alles te veranderen voor eigen glorie is opgewarmde kost uit de oude doos en één groot cliché.(…) Verhulst zou Verhulst niet zijn als hij niet enkele aparte archaïsmen weet op te dissen. Maar voor de rest heeft hij zichzelf in slaap gezongen.(…) Terwijl Verhulst in zijn beide vorige geslaagde vertellingen, ‘De helaasheid der dingen’ en ‘Mevrouw Verona daalt de heuvel af’, vol warmte en mededogen de aparte mores van een kleine gemeenschap tot in haar karikaturale uithoeken in beeld bracht, houdt hij hier slechts een flauw karkas over dat vlug begint te vervelen.(…) Toen Louis-Ferdinand Céline en Louis Paul Boon - en ook de jonge Van Ostaijen - hun groteske afrekeningen met de menselijke soort publiceerden, werden ze bezield door het heilige vuur van verontwaardiging om de verknechting van het individu door het collectief. Zij braken in hun verbale hoogstandjes een anarchistische lans voor de eigenzinnigheid van elke persoon, hoe marginaal of vertrappeld die ook mocht zijn. Verhulst wou hun litanieën blijkbaar naar de kroon steken maar mist de bezieling. Wat overblijft, zijn de koude kunstjes van een pseudo-revolutionair.”
Tot dusverre geen enkel probleem met de inhoud van dit geschreven stuk. Niet echt positief. Maar dat is natuurlijk geen vereiste van een degelijke kritiek. Waarom schrijf ik dan over de non-recensie van mijnheer Hellemans? In hetzelfde geschreven stuk staat op het einde immers te lezen: “(…) Misschien is Verhulst in zijn zelfgekozen kluizenaarschap met vrouw- en poeslief, ver weg van de drukke wereld, domweg te gelukkig om zich nog ergens over op te winden. Dat hij dan daarover schrijft in plaats van zich krampachtig te wentelen in afgezaagde retoriek tegen de zogenaamde vooruitgang.(…) ” Daarom. Mijnheer Hellemans hangt hier een aantal onwaarschijnlijke irrelevanties aan het klokzeel. Op de man spelen. André de Ridder keert zich in het graf om. Is hij daarom toentertijd begonnen aan zijn baanbrekende reeks voorzichtige-interviews-met-Vlaamse-schrijvers? Draagt deze persoonlijke uithaal van F.H. bij tot een ‘volkomenere begrijpenis’ van het literaire oeuvre van D.V.? Nee, zou André nu antwoorden. Enfin, André is nu dood. Jammer.
Ere wie ere toekomt. Dimitri Verhulst zelf, in gesprek met het dagblad ‘De Standaard’ van 20 september jl., over zijn laatste boorling: “(…) Ik ben wel bang voor een terugval. Met dit boek zal ik waarschijnlijk meer zieltjes verliezen dan winnen. Er zit niet om de zoveel pagina's een mop in en het is heel uitgesproken qua stijl, heel literair. Ik hoor dat mensen vooral graag mijn Tour de France-verhaal uit ‘De helaasheid der dingen’ navertellen. Over ‘Godverdomse dagen op een godverdomse bol’ valt er niets na te vertellen op café.”

Naschrift: Voor 4 euro kunt ge binnenkort in Brussel naar Buysse. Barones Monika van Paemel, naar 't schijnt in hoogsteigen lijf zelf nog maîtresse van de schrijver geweest, doet op 21.10 in den Bozar iets rond haren Cyriel.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten...

"Mijn leven was onloochenbaar leeg en nutteloos, maar zeg nooit tegen de lelie die door regen en wind is geveld: richt je op en bloei als vanouds. Mijn hart bloedde uit een dodelijke wond, maar op een andere manier kon ik niet leven." Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten. Dat, en het verplengen van tonnen tranen door de in een bad vol sombere gedachten badende ik-figuur uit deze novelle. De tweeëntwintigjarige Mary Shelley snijdt en slaat, zeker vanaf ongeveer driekwart boek, de lezer voortdurend in de armen en om de oren. Autobiografisch, deze tweehonderd jaar oude amoureuze vader-dochterdingetjes door de blik van de jonge Mathilda? Geen idee. In ieder geval is de zelfgekozen eenzaamheid van deze Mathilda van een gans andere orde dan die van pakweg Amy Winehouse . De hoop ooit voor iemand nog genegenheid te kunnen voelen, was bij de betreurde Londense zangeres-met-ook-vaderdingetjes in de mee...

Djoos Utendoale tient le fou avec moi: verzen geschreven in de taal van de volksmens aan weerskanten van de 'schreve'.

Utendoale, uit de vallei of het dal van de West-Vlaamse bergen. Djoos, van Joris. Afkomstig van Westouter: pater Joris Declercq. Troubadours en kleinkunstenaars uit de regio zoals Antoon vander Plaetse, Gerard Vermeersch en Willem Vermandere namen Declercqs verzen in hun repertorium op. Van Boeschepe tot Cassel en van Ieper tot Ekelsbeke, de ganse Westhoek ging aan Utendoales rijmsels kapot. Vlinders zijn er hellekapellen, butterschitters of flikflodders. Averullen, mulders en roenkers worden in gangbaar Nederlands meikevers. Voetelingen, sokken. Nuus, wij. Hadden pendelaars geen files onderweg dan was het volop vroeger thuus komm'n of dan-ze peisden. De poëzie van Djoos Utendoale is geschreven in een bijzonder zingend taaltje: het Westhoeks. Over de invloed van dialecten moeten we, althans pater Joris Declercq, niet al te neerbuigend doen: "En moest Luther de bijbel in het Nederduits vertaald hebben en niet in het Hochdeutsch, de taal van zijn geboortestreek, dan sprak de he...

"Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles."

"Eén ding weet ik wel," zei Franny. "Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles. Die lui waar jij het over hebt laten geen enkel mooi ding achter. Het enige dat de iets beteren misschien doen is min of meer binnen in je hoofd kruipen en daar iets achterlaten, maar enkel en alleen omdat ze dat doen, enkel en alleen omdat ze weten hoe ze iets moeten achterlaten hoeft dat nog geen gedicht te zijn. Het kan best zo zijn dat het niet meer is dan een of ander hoogst intrigerend grammaticaal uitwerpsel - excuseer mijn woordkeus."  Net zoals bij de Vlaamse schrijver Paul Brondeel is bij deze Franny die 'r' er eigenlijk te veel aan. Om nog maar te zwijgen over wat Nabokov, die beginregels van zijn 'Lolita' indachtig, tong- en keelklankgewijs met die dubbele 'o' uit Zooey zou aanvangen. Feit is dat deze J.D. Salinger vandaag precies vijftien jaa...