
Ondertussen is de schrijver de 'Smidse' reeds binnengerold. Looprekje aan de kant. Met de armen gekruist, gezeten op een stoel. Organisatoren en moderator maken nog een beetje lawaai. Zijn nog niet overtuigd van 's mans klimkunsten. De schrijver laat zich het tumult welgevallen. En weer die glimlach. Hij kijkt de halflege achtergelaten 'Smidse' rond. Een paar slimmeriken uit voorgaande lezing zijn blijven zitten. Schrijver moet naar het podium. Tot grote verbazing van organisatoren en moderator klautert hij met sprekend gemak de bühne op. Zijn persoonljke assistente weet, net als haar meester, wel beter. De zaal loopt vol. Stoelen worden snel ingenomen. Aan oudere, te laat komende toeschouwers wordt geen aandacht geschonken. Ze moeten maar blijven rechtstaan. Mijn stoel krijgen ze niet. Dit is geen openbaar vervoer. Maar een publiek monument. Eén van de laatste getuigen van de alom gekende verschrikkingen uit voorgaande eeuw. En dan nog iemand die bovendien héél goed kan vertellen en schrijven tegelijkertijd. Of beter: apart.
Wat betreft het stoelengrijpen, is het zoals Ranek, het zichzelf aan fatsoen optrekkende hoofdpersonage uit 's schrijvers roman 'Nacht', zelf ergens zegt: "Tegenwoordig moet iedereen eerst aan zichzelf denken. Dat is de wet van onze tijd!" Maar dan in een andere context welteverstaan. Die van het getto. Een degoutante vergelijking als je het mij vraagt. Een vergelijking die er eigenlijk geen is. En dan wauwelt de moderator iets over zijn gebrekkige kennis van het Duits. Iets over Jean-Marie Pfaff en Jan Hoet. Bekende Belgische Duitsers. Valt reuze mee! Zijn beheersing van de Duitse 'Sprache'. Het begin van een boeiend gesprek. Moderator, gepassioneerd door zijn 'sujet'. Des schrijvers antwoorden, afkomstig van stembanden gedrenkt in de hete lava uit 's werelds diepste vulkaankraters van keelholten. De schrijver doet zijn verhaal. Héél eigenwijs en niet van zijn stuk te brengen. Goochelt met plaatsnamen en jaartallen. Alsof het alles om de hoek ligt, alsof het alles gisteren was. Na een hele poos richt de schrijver zich tot zijn aandachtig publiek. Hij vraagt verbouwereerd, omdat de toehoorders er volgens hem tot dan toe maar een beetje werden bij 'neergezeten', of ze allemaal wel "... Deutsch verstehen?" Humor. Fantastisch. Iedereen moet mee en de 'Smidse' herleeft. Op het einde: een warm applaus. De zaal sijpelt langzaam leeg. Enkele diehards blijven staan. Waaronder ondergetekende. De schrijver steekt een sigaret op. Smakelijk lurkt hij van de nicotine. "Tweeëntachtig jaar oud..." hoor je de achterblijvers denken. Jaja... ik was erbij! En dan nu terug: de week.
(*) Naar het voorbeeld van de Belgische schilder Emile Claus die met de verhalen van zijn ervaringen in New York en Pittsburgh zijn vrienden in Afsnee de slappe lach bezorgt. Het is de Vlaamse schrijver Emile Verhaeren die bij het aanhoren van Claus' verhalen, gezeten op een bankje bij een tafel, letterlijk kraaide van dolle pret en voortdurend herhaalde: "Encore, Clausken, encore, encore!" Bijvoorbeeld bij het verhaal dat de Belgische schilder, vlak voor een groot diner, in zijn hotelkamer in New York zag dat er iets aan zijn geklede jas moest worden versteld en 'de gebruikelijke, dienstdoende neger' maar niet snapte wat Claus in zijn beste Engels probeerde uit te leggen. Ten einde raad riep de kunstenaar dan maar: "I want... a woman!" Waarop de 'neger' verbaasd antwoordde: "O, no no, Sir; not here!" (Uit: van Parys, J., Het leven, niets dan het leven: Cyriel Buysse & zijn tijd, 2007, Houtekiet/Atlas, p. 361)
Reacties