
"De koewachtertjes dreven met het overzetbootje mee over, en van daaruit schreeuwden en zweep-klapten zij naar hun zwemmende beesten: - Bloare, gie deugeniete, wilt-e ne kier op ou ploatse blijven! Sterre, gie vuilkonte, goat ou muil hêwen! tot zij ermee aan de overkant kwamen, waar de troep dan moest gescheiden worden. Er waren steeds enkele achterblijvers, de koewachtertjes gilden zich hees en gooiden ernaar met aardkluiten, maar eindelijk zwommen ook de laatsten over, het zware lijf gans onder, de snuivende snoet boven 't water, de ogen wreed blikkerend, de horens als twee scherpe, dorre takken uit de kolken opgeprikt."
Bovenlezend stuk is een passage uit het eerste deel van Buysses roman 'Van Hoog en Laag. Het eerste levensboek' die verscheen in 1913. De twee volgende delen van de geplande trilogie werden nooit voltooid. Of de toen nakende wereldbrand daar voor iets tussenzat, is nimmer aangetoond. Joris van Parys, jawel, associeert in zijn Buysse-biografie dit prachtig geschreven stukje met Claus' monumentale doek 'Les vaches traversant la Lys à la nage'. Thans te bezichtigen in de Brusselse Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in de Regentschapsstraat.
Nog verder in de biografie vertelt Buysse zelf dat hij getuige was van de geboorte van dit schilderij. De manier waarop hij die herinnering verhaalt, is opnieuw bijzonder anekdotisch en typisch Buysse: "Ik herinner mij dat prachtig schilderij van hem: 'De koeien zwemmend over de Leie', dat nu in het Brussels museum prijkt en dat ik destijds zag 'worden'. Iets dat Claus aanhoudend voor dat reuzendoek deed jubelen, was het rood krulhaar van de koewachter, die op de veerpont naast de koeien overstak. 'Zie me dat haar!' herhaalde hij telkens. 'Is het niet net goud en vuur in de gloed van de zon?' En hij schilderde daaraan, geestdriftig, nooit verzadigd, nooit tevreden, voortdurend nieuwe gamma's in dat kleurenhaar ontdekkend, al naar gelang van de lichtspelingen van het water in de zon.
Hoe groot was dan niet mijn verbazing, mijn schrik, zou ik haast zeggen, toen ik enkele dagen later, mijn vriend opzoekend aan de oever van de Leie, waar hij aan het werk was, het konterfeitsel van de koewachter op het schilderij zag afgebeeld... zonder haar!
- Wat is dat! kreet ik.
- Bekijk hem! zei Claus neerslachtig.
Ik keek naar het koewachtertje op de pont en herkende hem haast niet meer. Al zijn mooi-glanzende rosse krullen waren verdwenen; hij had zich laten millimeteren; hij zag eruit of hij helemaal geen haar meer had.
- Dat heeft hij verleden zaterdag laten doen, ter gelegheid van de dorpskermis, om nu eens keurig-netjes voor de dag te komen, naar hij meent! zuchtte Claus. - Hij heeft mijn schilderij bedorven; in wanhoop heb ik hem ook op 't doek gemillimeterd en nu moet ik wachten tot het haar weer in zijn krullen groeit.
Wachten!... Daar had een vibrerend artiest als Claus geen geduld voor. Te veel andere boeiende onderwerpen trokken zijn onverzadigbare werklust; hij wachtte enkel tot het haar een ietsje weer was bijgegroeid; en zo staat nu de koewachter op het prachtige schilderij, dat geenszins bedorven is, zoals Claus vreesde, maar dat hem toch telkens weer hinderde als hij 't zag, omdat het in zijn oog, met die vlammende en tintelende rosse krullen, nog zoveel mooier had kunnen zijn."
Reacties