
Meester Henri-Floris Jespers, na zijn pensioen archivaris van de Frans-Belgische avant-garde en kleinzoon van schilder Floris Jespers, denkt vandaag gelaten terug aan zijn herinneringen voor het schoolbord. De journalist noteert nerveus de antwoorden van de oud-leraar op zijn blad papier. En die zijn niet mals. De huidige klas literaire avant-garde krijgt er bij momenten stevig van langs. De reporter wordt steeds zenuwachtiger, de woorden die later uit zijn tekstverwerkingsprogramma vloeien des te interessanter: "In principe bestaat er uiteraard één Nederlandse literatuur, zoals er één Franse literatuur bestaat. Maar binnen die Nederlandse koepel heb je vanzelfsprekend de Vlaamse letteren, net zoals je binnen de Franse context de Frans-Belgische literatuur hebt en de francofone Zwitserse of Congolese literatuur. Het ene sluit het andere niet uit.(...) Wie ontkent dat de Vlaamse poëzie en de Vlaamse literatuur op sommige momenten fundamenteel anders zijn dan de Nederlandse, logenstraft het licht van de zon. Net zoals er in de Franse literatuur een fundamenteel verschil vast te stellen is tussen het Belgische en het Franse surrealisme. De buitenlandse invloeden uit andere taalgebieden waren vaak van groter belang voor de Vlaamse dichtkunst dan de invloeden uit Nederland. In de jaren vijftig van de twintigste eeuw hebben de Nederlandse Vijftigers, zoals Lucebert, de Vlaamse poëzie uiteraard sterk beïnvloed. Maar in de jaren zestig en zeventig was die Nederlandse inbreng in de Vlaamse dichtkunst zogoed als onbestaande. Dat geldt niet alleen voor de Pink Poets, maar ook voor de nieuw-realisten rond Herman de Coninck, die de mosterd haalden bij de Amerikaanse dichters maar zeker niet bij de Nederlanders."

De onderwijzer kruidt zijn bescheiden visie op de Nederlandse literatuur en haar invloeden met de gepeperde oneliner "(...) Ik ben nu eenmaal retrospectief ingesteld, ik heb een zekere afstand nodig(...)" en spuugt uiteindelijk een aantal weldoordachte orakels in het gezicht van de verslaggever: "(...) Tijdschriften ontstaan niet rond manifesten. Dat is lulkoek. Tijdschriften ontstaan rond mensen en rond nestgeur. Ik geloof trouwens niet in manifesten. Ze zijn een kwestie van militaire strategie. Verder zijn er meestal zoveel onderlinge verschillen als er ondertekenaars zijn.(...) Ik lees geen boekenbijlagen meer in Vlaamse media die het voort-durend hebben over buitenlandse kunst en literatuur. Ik heb die recensies al gelezen in andere talen. Ik wil in onze media iets lezen over ónze literatuur. Dat ligt toch voor de hand."
De journalist hapt eventjes naar lucht alvorens hij het met de meester wil hebben over de herinneringen aan zijn alleerste, bazige leerling Filippo Tommaso Marinetti, zoon van een Limburgse moeder en een ingeweken Italiaanse mijnwerker. De reporter vraagt meester Jespers of er tegenwoordig nog zulke straffe scholieren de schoolbanken versieren. Een antwoord staat snel klaar: "Nee. Dat heeft te maken met de degradatie van het statuut van de literatuur. Waar zijn de tijden dat Jean-Paul Sartre en Albert Camus voor tonnen papieren aandacht zorgden? Nu krijg ik mails die ondertekend zijn door Peter Vandermeersch, algemeen directeur van De Standaard, om mij fauteuils of bureaulampen te doen kopen. Ik heb weliswaar ingetekend op de nieuwsbrief van die krant, maar toch niet om als klant te worden behandeld? Wél om degelijke informatie te lezen. Zoiets is bijna obsceen. Overal word je als klant aangesproken, tot in de Antwerpse dienstverlening van de stad toe. Terwijl ik toch eerst en vooral een burger ben. Klanten zijn er om winst mee te maken en dat is absoluut een eerbiedwaardige doelstelling. Maar verwar toch niet het commerciële met het informatieve en dus de klant met de burger! Nu gaat zelfs het onderwijs de leerlingen en studenten als klanten benaderen. Dat is aberrant."
Een domme vraag moet de journalist toen gedacht hebben. En uiteindelijk beëindigt de meester het gesprek met een donderpreek over hoe zijn huidige collega's het bordkrijtje in de hand houden: "Natuurlijk begrijp ik de schaarse critici die liever in het gezelschap van grote namen vertoeven, maar eigenlijk is dat een verkeerd begrepen kosmopolitisme. De laatste vijftien jaar wordt de positie van de criticus daarenboven ernstig ondermijnd. Vroeger konden vaste critici minstens één keer per week informatie brengen over hun sector, terwijl nu mondjesmaat bepaalde critici worden ingeschakeld die à la tête du client een stuk maken. Zo worden al op voorhand de schaarse kritische stemmen gestuurd en wordt het geheugen van de cultuur om zeep gebracht. We leven in de waan van de dag, ook in de politiek. De veralgemening van de ziekte van Alzheimer: dat is de toekomst!"
Reacties