Doorgaan naar hoofdcontent

Pablo Picasso kende zijn pappenheimers maar al te goed...

Terwijl het Nederlandse Hoogerheide gisteren nog dienst deed als decor voor de grote Niels Albert-show ten voordele van het WK veldrijden, deed het Grand Palais in Parijs net hetzelfde met Pablo Picasso in de hoofdrol en zijn pappenheimers als figuranten. En dat deze geniale Spanjaard zijn figuranten wel degelijk kende, daar kon je je nog tot vandaag van vergewissen in de tentoonstelling met als welluidende titel 'Picasso et les maîtres'. Voor een bezoekje aan de duurste Franse expo aller tijden, met een kostenplaatje van 4,3 miljoen euro en een geschat bezoekersaantal van 10.000 zielen per dag, ben je nu immers te laat.

Het was een eenvoudig concept dat aan de basis lag van deze tentoonstelling: de fascinatie van de Spaanse kunstenaar Pablo Picasso (1881-1973) voor de oude meesters. Goya, Rembrandt, El Greco, Velázquez, Delacroix, Poussin, Renoir, Puvis de Chavannes, Henri 'Le Douanier' Rousseau, Zurbaran,... allemaal inspireerden ze Picasso. Deze bekende 'Malagueña' maakte er een erezaak van de oude meesters te imiteren om ze daarna, in zijn eigen vormentaal, te deconstrueren: die van de (niet altijd even) respectvolle, geassembleerde overdrijving.
De eerste zaal was al onmiddellijk raak: vier wanden boordevol zelfportretten. De meestal baardige kunstenaar in kwestie, clichématig afgebeeld met palet en penseel in de hand. Een vol licht doordrongen zelfportret van Rembrandt, ééntje van Gauguin en van Delacroix, een aardebruine zelfgeschilderde Poussin, een mollige kop van Goya en een kleurrijke Cézanne. Tussen al die kleppers in hingen vier zelfportretten van Pablo Picasso himself. Het was het 'Zelfportret met pruik' dat het meest op mijn lachspieren werkte: twee grote uitpuilende ogen onder een donkergrijze Louis XV-pruik, alles op één klein blauwgekleurd kartonnetje gemillimeterd.
De volgende ruimte bracht een eerbetoon aan het uitzonderlijke tekentalent van de bij momenten slechts veertienjarige Pablo. Met potlood en krijt maakte dit jongetje aan de academie van Barcelona, waar hij geschoold en gestoeld werd in de klassieke traditie, toen al de meest virtuoze tekeningen van gipsen afgietsels van beelden uit de klassieke oudheid. De kop, tot in het allerfijnste detail, van een Trojaanse held of het onderbeen, mét minutieus geschetste beenverwarmers, van een Griekse soldaat werden door de kleine Picasso met sprekend gemak op een papieren ondergrond gespuugd. Al een geluk dat hij toen, net als vele van zijn leeftijdgenoten, niet ging voetballen op één van de vele aangelegde binnenpleinen van Barcelona.


Ook de vroege invloeden van Picasso kwamen in deze tentoonstelling ruimschoots aan bod: van een kabouterachtig naakt van Renoir maakte Pablo, in een zandrozig coloriet, een robuuste, dominante vrouw. De orgieën van Poussin, de gecoiffeerde vrouwen van Puvis de Chavannes, een apocalyptische ruiter met paard van El Greco,... alles diende ter inspiratie voor de toen nog jonge Picasso. Het indrukwekkende, van een lijkkleur doordrongen, familieportret van het gezin Soler, afkomstig uit de stedelijke Luikse collectie én tevens de enige Picasso in een Belgisch museum, hing in één en dezelfde ruimte met het eindeloze, uitgestreken en van melancholie doordrongen portret van vadertje Soler.


Dat het Picasso, naar eigen zeggen, een heel leven heeft gekost om weer te leren tekenen als een kind werd bij iedere, verdere voetstap door de tentoonstelling alsmaar duidelijker. Veel van Picasso's abstract-kubistische werken uit de zestiger en zeventiger jaren hingen aan de muren van de onderste zalen. En dit meestal volgens thema: van geportretteerde geldschieters, kleurige stillevens, vrolijke naakten en bloederige karkassen tot magere doodshoofden altijd alleen of in combinatie met de werken waardoor Picasso tot schilderen kwam: de appelen van Cézanne, de dansers van Gauguin en de naakten van Degas.
De regelmaat in de cadans Picasso-invloed-Picasso-invloed-Picasso-... was bij momenten soms ietwat goedkoop. Tot je je in gedachten tot de curatoren van deze tentoonstelling richtte: "De boodschap is nu al wel duidelijk genoeg, overdrijf toch niet zo, wees alstublieft eens - met zoveel verzamelde schoonheid van zoveel verschillende meesters - wat meer zuinig en/of inventief. Precies de leraar esthetica die je, tijdens zijn laatste lessen op het einde van het middelbaar onderwijs, nikszeggend, met al even weinigzeggende dia's, de kop vol schilderijen propte." Tientallen Picassiaanse(?) versies, in het echt zijn het er - ik heb het uitgezocht - vierenveertig, van het wereldberoemde hofschilderij 'Las meninas' van Velázquez of van het op grote doek geschilderde, dramatische tafereel 'De roof der Sabijnse maagden' van Poussin waren een beetje van het goede teveel. En da's jammer, ware het niet dat deze tentoonstelling wel het penseel van Pablo Picasso zelve betrof.
In de laatste opgestelde ruimte dwaalde je enerzijds rond tussen de benen van de Venussen, de Maya's, de Olympia's en de Hendrikje Stoffels', verfijnde iconen van de onderhuidse erotiek uit onze Westerse naakttraditie, om vervolgens oneerbiedig te verdwalen in de harige spleten en de superkonten van de monumentale, gedrochtelijke, boertig wulpse madammen van Picasso. En daarna belandde je plotsklaps, zonder uitgeleide, en gedecoreerd met aandoenlijk rode oortjes aan de uitgang van de tentoonstelling.
Heerlijke ontembare, analyserende en pasticherende kannibaal, die Pablo! Als er iets was waar Picasso niet aan meedeed, dan was het wel de cultus van de stijl. Deze kunstenaar veranderde even vaak van stijl als van vrouw/minnares. En in de talrijke werken van de oude meesters die Picasso kopieerde, trachtte hij niet de stijl na te bootsen maar het volledige schilderij naar zijn hand te zetten. En voornamelijk voor dat laatste was een bezoek aan deze Parijse tentoonstelling meer als de moeite! En met die laatste mening sta ik niet alleen!

Reacties

Anoniem zei…
Het was ook leuk geweest om te lezen hoe andere zelfportretten van Picasso eruit zien. Maar voor de rest is het een leuk artikel!

Populaire posts van deze blog

Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten...

"Mijn leven was onloochenbaar leeg en nutteloos, maar zeg nooit tegen de lelie die door regen en wind is geveld: richt je op en bloei als vanouds. Mijn hart bloedde uit een dodelijke wond, maar op een andere manier kon ik niet leven." Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten. Dat, en het verplengen van tonnen tranen door de in een bad vol sombere gedachten badende ik-figuur uit deze novelle. De tweeëntwintigjarige Mary Shelley snijdt en slaat, zeker vanaf ongeveer driekwart boek, de lezer voortdurend in de armen en om de oren. Autobiografisch, deze tweehonderd jaar oude amoureuze vader-dochterdingetjes door de blik van de jonge Mathilda? Geen idee. In ieder geval is de zelfgekozen eenzaamheid van deze Mathilda van een gans andere orde dan die van pakweg Amy Winehouse . De hoop ooit voor iemand nog genegenheid te kunnen voelen, was bij de betreurde Londense zangeres-met-ook-vaderdingetjes in de mee...

Djoos Utendoale tient le fou avec moi: verzen geschreven in de taal van de volksmens aan weerskanten van de 'schreve'.

Utendoale, uit de vallei of het dal van de West-Vlaamse bergen. Djoos, van Joris. Afkomstig van Westouter: pater Joris Declercq. Troubadours en kleinkunstenaars uit de regio zoals Antoon vander Plaetse, Gerard Vermeersch en Willem Vermandere namen Declercqs verzen in hun repertorium op. Van Boeschepe tot Cassel en van Ieper tot Ekelsbeke, de ganse Westhoek ging aan Utendoales rijmsels kapot. Vlinders zijn er hellekapellen, butterschitters of flikflodders. Averullen, mulders en roenkers worden in gangbaar Nederlands meikevers. Voetelingen, sokken. Nuus, wij. Hadden pendelaars geen files onderweg dan was het volop vroeger thuus komm'n of dan-ze peisden. De poëzie van Djoos Utendoale is geschreven in een bijzonder zingend taaltje: het Westhoeks. Over de invloed van dialecten moeten we, althans pater Joris Declercq, niet al te neerbuigend doen: "En moest Luther de bijbel in het Nederduits vertaald hebben en niet in het Hochdeutsch, de taal van zijn geboortestreek, dan sprak de he...

"Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles."

"Eén ding weet ik wel," zei Franny. "Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles. Die lui waar jij het over hebt laten geen enkel mooi ding achter. Het enige dat de iets beteren misschien doen is min of meer binnen in je hoofd kruipen en daar iets achterlaten, maar enkel en alleen omdat ze dat doen, enkel en alleen omdat ze weten hoe ze iets moeten achterlaten hoeft dat nog geen gedicht te zijn. Het kan best zo zijn dat het niet meer is dan een of ander hoogst intrigerend grammaticaal uitwerpsel - excuseer mijn woordkeus."  Net zoals bij de Vlaamse schrijver Paul Brondeel is bij deze Franny die 'r' er eigenlijk te veel aan. Om nog maar te zwijgen over wat Nabokov, die beginregels van zijn 'Lolita' indachtig, tong- en keelklankgewijs met die dubbele 'o' uit Zooey zou aanvangen. Feit is dat deze J.D. Salinger vandaag precies vijftien jaa...