“Helaas! Hij had gerekend zonder de traagheid, het gemis aan solidariteit en de kleinmoedigheid der artisten in ’t algemeen en der musici in ’t bijzonder, die mopperen zonder ophouden, maar onbekwaam zijn om zich in te richten, met het oog op een krachtige en gemeenzame actie; die zoo graag elkander hun klachten toevertrouwen, maar bang worden bij de gedachte, dat die klachten zouden worden publiek gemaakt!”
Het gemoed van mijnheer Hullebroeck – auteur van het bijzonder fijne, papieren hebbedingetje Het vraagstuk van het auteursrecht in België en Nederland dat de geboorte van de Belgische ‘Nationale Vereeniging voor Auteursrecht’ in 1922 verhaalt – schiet vol bij de gedachte aan de niet geveinsde naïviteit bij collega/voorganger Kufferath. Die laatste was er namelijk van overtuigd dat hij met de oprichting van zo’n auteursvereniging schitterend werk zou afleveren. In de eerste plaats voor alle Belgische auteurs. Maurice Kufferath hoopte immers, door de schandalige misbruiken op het auteursrecht aan de kaak te stellen, door diezelfde groep Bel-gische auteurs massaal te worden gesteund. Mooi niet dus! Terwijl Emiel Hullebroeck in zijn inleiding van zijn ontwerptekst verder fulmineert: “Onze kunstenaars klagen steeds door, putten uit den grond, maar doen niets. Zij hebben zich niet durven vrijmaken van een vreemde, Franse voogdij waartegen van den eersten dag af aan, het gevoel van hun persoonlijke waardigheid en van hun nationale onafhankelijkheid hadde moeten in opstand komen!” Kunstenaars, uitvoerders of auteurs, het zou nooit iets worden tussen hen en mijnheer Hullebroeck.
Over die schandalige misbruiken op het auteursrecht wil ik het even hebben. Meer bepaald over een bijzondere vorm van schandalig misbruik op het auteursrecht, namelijk: dat van het plagiaat. Aanvankelijk werd het etiket ‘plagium’, het Latijnse woord voor mensenroof, op het voorhoofd van die Romein gekleefd die het waagde een vrije medeburger gevangen te nemen om als slaaf te verkopen. Een verlichte Franse denker bakte later uit dit Latijnse woord de Franse term ‘plagiat’ toen hij literaire diefstal meende. En zo kwam dat verderfelijke goedje in verschillende talen terecht. Van Dale heeft het over plagiaat en noemt hij die zich hieraan schuldig maakt: plagiator, plagiaris of letterdief.
Keren we nu terug naar het auteursrecht, naar het allereerste artikel in de wettekst die dit recht regelt. Daarin staat onder meer te lezen dat het auteursrecht het uitsluitend recht is van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of van diens rechtverkrijgenden, om dit werk openbaar te maken en te verveelvoudigen. Natuurlijk volgens de beperkingen die bij wet worden gesteld. Het tweede artikel vertelt dat dit recht wordt gehandhaafd door de auteur tot aan diens dood. Daarna kunnen erfgenamen of andere rechtsopvolgers dit recht voor nog eens zeventig jaar opeisen. Bijkomstige eigenaardigheid: de wet die het auteursrecht regelt, rept met geen letter over het misbruik dat ‘plagiaat’ wordt geheten. De auteurswet heeft het wel over een ‘inbreuk’ op het auteursrecht als zij doelt op het onder eigen naam een werk uitgeven – of laten uitgeven – dat een kopie of een bewerking is van het werk van een ander. Zij heeft het vaak ook over ‘namaking’ als het gaat om misbruik op het auteursrecht.
In de wereld van de letterdiefstal betekent dit dus dat hij/zij die zich aan een dergelijke inbreuk op het auteursrecht vergrijpt door de benadeelde auteur, of diens uitgever, gerechtelijk vervolgd kan worden. Celstraffen kunnen oplopen tot maximaal zes maanden. Geldboetes zijn er meer courant. Nog meer gebruikelijk: de plagiator kan door zijn eigen uitgever, volgens de regels van het strafrecht, beschuldigd worden van oplichting. Waarom? Héél eenvoudig: de plagiaris bedriegt zijn uitgever door hem een manu-script aan te bieden waarvan hij liegt de auteur te zijn. In dergelijke gevallen, en al evenzeer bij uitgeverijen die denken het zoveelste literaire godenkind binnengerijfd te hebben, incasseert de godheid in spe voor zijn ingediende kopij een riant honorarium of een gigantisch voorschot. Oplichting dus. Een misdrijf dat doorgaans veel zwaarder weegt als de al eerder aangehaalde ‘inbreuk’ op het auteursrecht. De van plagiaat beschuldigde auteur kan voor oplichting, én voor het oog van de eigen uitgever, tot drie jaar achter de tralies verdwijnen. En de uitgever? Die kan misschien op zoek naar een auteur die, in een nieuwe bestseller, wil verhalen over het aan de uitgeverij gedane onrecht. Verkoopcijfers gegarandeerd!
Het gemoed van mijnheer Hullebroeck – auteur van het bijzonder fijne, papieren hebbedingetje Het vraagstuk van het auteursrecht in België en Nederland dat de geboorte van de Belgische ‘Nationale Vereeniging voor Auteursrecht’ in 1922 verhaalt – schiet vol bij de gedachte aan de niet geveinsde naïviteit bij collega/voorganger Kufferath. Die laatste was er namelijk van overtuigd dat hij met de oprichting van zo’n auteursvereniging schitterend werk zou afleveren. In de eerste plaats voor alle Belgische auteurs. Maurice Kufferath hoopte immers, door de schandalige misbruiken op het auteursrecht aan de kaak te stellen, door diezelfde groep Bel-gische auteurs massaal te worden gesteund. Mooi niet dus! Terwijl Emiel Hullebroeck in zijn inleiding van zijn ontwerptekst verder fulmineert: “Onze kunstenaars klagen steeds door, putten uit den grond, maar doen niets. Zij hebben zich niet durven vrijmaken van een vreemde, Franse voogdij waartegen van den eersten dag af aan, het gevoel van hun persoonlijke waardigheid en van hun nationale onafhankelijkheid hadde moeten in opstand komen!” Kunstenaars, uitvoerders of auteurs, het zou nooit iets worden tussen hen en mijnheer Hullebroeck.
Over die schandalige misbruiken op het auteursrecht wil ik het even hebben. Meer bepaald over een bijzondere vorm van schandalig misbruik op het auteursrecht, namelijk: dat van het plagiaat. Aanvankelijk werd het etiket ‘plagium’, het Latijnse woord voor mensenroof, op het voorhoofd van die Romein gekleefd die het waagde een vrije medeburger gevangen te nemen om als slaaf te verkopen. Een verlichte Franse denker bakte later uit dit Latijnse woord de Franse term ‘plagiat’ toen hij literaire diefstal meende. En zo kwam dat verderfelijke goedje in verschillende talen terecht. Van Dale heeft het over plagiaat en noemt hij die zich hieraan schuldig maakt: plagiator, plagiaris of letterdief.
Keren we nu terug naar het auteursrecht, naar het allereerste artikel in de wettekst die dit recht regelt. Daarin staat onder meer te lezen dat het auteursrecht het uitsluitend recht is van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of van diens rechtverkrijgenden, om dit werk openbaar te maken en te verveelvoudigen. Natuurlijk volgens de beperkingen die bij wet worden gesteld. Het tweede artikel vertelt dat dit recht wordt gehandhaafd door de auteur tot aan diens dood. Daarna kunnen erfgenamen of andere rechtsopvolgers dit recht voor nog eens zeventig jaar opeisen. Bijkomstige eigenaardigheid: de wet die het auteursrecht regelt, rept met geen letter over het misbruik dat ‘plagiaat’ wordt geheten. De auteurswet heeft het wel over een ‘inbreuk’ op het auteursrecht als zij doelt op het onder eigen naam een werk uitgeven – of laten uitgeven – dat een kopie of een bewerking is van het werk van een ander. Zij heeft het vaak ook over ‘namaking’ als het gaat om misbruik op het auteursrecht.
In de wereld van de letterdiefstal betekent dit dus dat hij/zij die zich aan een dergelijke inbreuk op het auteursrecht vergrijpt door de benadeelde auteur, of diens uitgever, gerechtelijk vervolgd kan worden. Celstraffen kunnen oplopen tot maximaal zes maanden. Geldboetes zijn er meer courant. Nog meer gebruikelijk: de plagiator kan door zijn eigen uitgever, volgens de regels van het strafrecht, beschuldigd worden van oplichting. Waarom? Héél eenvoudig: de plagiaris bedriegt zijn uitgever door hem een manu-script aan te bieden waarvan hij liegt de auteur te zijn. In dergelijke gevallen, en al evenzeer bij uitgeverijen die denken het zoveelste literaire godenkind binnengerijfd te hebben, incasseert de godheid in spe voor zijn ingediende kopij een riant honorarium of een gigantisch voorschot. Oplichting dus. Een misdrijf dat doorgaans veel zwaarder weegt als de al eerder aangehaalde ‘inbreuk’ op het auteursrecht. De van plagiaat beschuldigde auteur kan voor oplichting, én voor het oog van de eigen uitgever, tot drie jaar achter de tralies verdwijnen. En de uitgever? Die kan misschien op zoek naar een auteur die, in een nieuwe bestseller, wil verhalen over het aan de uitgeverij gedane onrecht. Verkoopcijfers gegarandeerd!

En of oplichting zwaarder weegt… Daarom graag een typisch voorbeeld, een anekdote zo u wil, over de literaire fantast Anne van Randwijk/Willem van der Laan. Dit straffe verhaaltje komt uit het buitengewoon geestige boekje Opmars der plagiatoren: handleiding voor de praktijk' van de pen van wijlen Hans van Straten. Bij leven: journalist, biograaf en veellezer. Een korte bewerking...
In 1952 meldde de zelfverklaarde Anne van Randwijk, pseudoniem van de fantast in kwestie, zich bij een uitgever in Oegstgeest met de novelle De sneeuwstorm. Volgens haar eigen bevindingen een vakkundig vertaald prozaverhaal. En uit het Russisch dan nog! En van de hand van Tolstoj! Niet lang daarna kwam Anne bij diezelfde uitgever voor de dag met werk van eigen hand. Een roman met als titel: Wij zoeken de weg. In die tijd een enorm veelbelovende titel. Bij het manuscript voegde zij een brief van ene dr. Van Hoevelaken waarin de roman van Anne van Randwijk de hemel in werd geprezen. En dr. Van Hoevelaken was, volgens mevrouw van Randwijk, niemand minder dan Thijs Booij, de secretaris van de in 1948 afgetreden Nederlandse koningin Wilhelmina. Als koninklijke aanbeveling kon deze brief alvast tellen. De roman Wij zoeken de weg werd, door Annes eigen domme, nalatige schuld, jammergenoeg nooit uitgegeven. Want wat wilde het verhaal? Wij zoeken de weg was eigenlijk een samenraapsel van het verhaal Angelina de Bloem van Johan van Keulen en de roman Een stervende lente van Ed. van Aelst, pseudoniem van L. Stafleu, die het boek ook zelf had uitgegeven. En het was die Leidse uitgeverij Stafleu die tot hetzelfde concern behoorde als de uitgeverij waar Anne van Randwijk aanvankelijk met haar Wij zoeken de weg was komen aankloppen. Betrapt!
En das was nog niet alles. Thijs Booij bleek naderhand nooit zo’n aanbevelingsbrief geschreven te hebben, dr. Van Hoevelaken was een verzonnen figuur, de vertaling van Tolstojs De sneeuwstorm was eigenlijk gewoonweg een bewerking van een bestaande vertaling en op de vraag van de voorzitter van de rechtbank, waar het proces werd gevoerd, hoe sneeuwstorm in het Russisch klonk, antwoordde mevrouw van Randwijk – die uiteindelijk ook nog een man bleek te zijn – dat ze dat eigenlijk niet wist. Anne van Randwijk kreeg zes maanden voorwaardelijk wegens poging tot oplichting.
En ook dat was nog niet alles. In 1948 won een jonge schrijver, die luisterde naar het pseudoniem Willem van der Laan, een door de uitgeverij Boom-Ruygrok uitgeschreven prijsvraag voor jeugdliteratuur. Uit meer dan honderdvijftig inzendingen werd de roman Wij bouwen ons een toekomst, bedoeld voor jonge meisjes, als uiteindelijke winnaar gekozen. De auteur was amper negentien. De uitgeverij wreef zich zachtjes in de handen en gaf het boek uit. Een beetje verder en een beetje later las jeugdschrijfster Tiny Pulles het werk van dit grote, nieuwe Nederlandse schrijftalent. Het duurde niet lang eer mevrouw Pulles doorhad dat ze eigenlijk in haar eigen werk zat te lezen. En pardoes viel ze ook nog eens van de eigen stoel. Start, want zo heette haar oorspronkelijke werk, verscheen al in 1938 bij uitgeverij H. Meulenhoff. Van der Laan maakte er doodleuk Wij bouwen ons een toekomst van en veranderde, als nogal luie, debuterende plagiator, enkel de namen van de opgevoerde personages uit de roman Start. Uitgeverij Boom-Ruygrok diende een klacht in tegen haar eigen bekroonde, jonge letterengod. Jeugdschrijfster Tiny Pulles deed, behalve héél hard schrikken bij zoveel letterdiefstal, helemaal niks. En zo diende Willem van der Laan zich op 2 maart 1950 voor een Haarlemse rechtbank te verantwoorden voor oplichting en niet voor inbreuk op het auteursrecht. De jonge fantast, die de rechter ook nog wijsmaakte te zijn benoemd tot ridder in de Zweedse Orde van Gustaaf Wasa en ter plekke de inhoud van een nooit gevoerd gesprek met de Zweedse koning Gustaaf V verzon, kreeg acht maanden, waarvan vier voorwaardelijk en probeerde in 1952 zijn variatie op hetzelfde thema doodleuk opnieuw. Maar dan als… Anne van Randwijk, de pas ontdekte Tolstoj-vertaalster.
Aan alle oprukkende plagiatoren: bezint eer ge begint! De ondertitel van het boekje, waarin deze gevalstudie staat te lezen, luidt niet voor niks: handleiding voor de praktijk.
Reacties