
"Hesse wil beslist geheim houden dat hij de schrijver van Demian is. Eind oktober 1917 stuurt hij het manuscript aan zijn uitgever Samuel Fischer in Berlijn. Hij beweert dat het om het werk van een zekere Emil Sinclair gaat, die in Zwitserland woont en ziek is en voor wie hij zich wil inzetten. Het pseudoniem Emil Sinclair markeert voor hem een nieuw begin. Hij gelooft dat hij door zijn tot nu toe geschreven boeken in de rol van 'schrijver van ontspanningslectuur' terecht is gekomen. En hij wil de jeugd niet door de 'bekende naam van een oude oom' afschrikken.
Achter de naam Emil Sinclair verstopt Hesse zich nu ook bij zijn politieke artikelen. Sinds hij plaatsvervangend ambtenaar is moet hij met het geven van zijn mening voorzichtig zijn. In augustus 1917 heeft een open brief Aan een staatsminister hem een berisping van het ministerie van oorlog opgeleverd. Hij verweet daarin de minister dat hij alleen nog maar theoretische doelen zag in plaats van de werkelijkheid. Om te weten wat 'ware werkelijkheid' is raadde hij hem aan meer naar muziek te luisteren en gedichten te lezen.
Zulke adviezen moeten in de ogen van een zakelijk politicus natuurlijk volledig wereldvreemd voorkomen. Voor Hesse doen ze dat niet. Hij is ervan overtuigd, zoals hij aan zijn vriend Sturzenegger schrijft, dat een gedicht maken en een lied zingen waardevoller is 'dan het winnen van een slag of het schenken van een miljoen aan het Rode Kruis'. Voor hem is dit geloof ook geen 'goedkope dweperij', zoals een journalist het heeft genoemd. Wanneer een mens van zijn innerlijke dwang is bevrijd en zijn persoonlijkheid vormt, dan heeft dat ook een politieke dimensie. Die persoon zal zich niet meer zo gemakkelijk laten meeslepen in de oorlogsroes, hij zal zich niet meer zo gemakkelijk laten aanpraten dat de ander zijn doodsvijand is op wie hij moet schieten. Dat zouden de politieke gevolgen zijn van een persoonlijke rijping. Politiek niet volgens een traditioneel begrip, maar misschien in de zin van een, zoals Hesse het noemt, 'bezieling van het politiek beleven'.
In de wereldoorlog beleeft hij juist het tegendeel; de politisering van het geestelijk beleven. Schrijvers, componisten, schilders willen geen kunstenaar meer zijn. Ze treden op als 'intellectuelen', wat voor hem net zo klinkt als wanneer een minnaar zich 'speculant met aandelen in het hart' zou noemen. Als intellectuelen bemoeien zij zich met de dagelijkse politieke zaken. Voor Hesse toont dat slechts aan, dat ze in hun mogelijkheden als kunstenaar niet veel vertrouwen hebben, dat ze niet geloven dat boeken, schilderijen of muziek de werkelijkheid duurzamer kunnen veranderen dan geweren en politieke spreuken. Ze verschillen daarom niet veel van die politici, die weliswaar woorden als vrede en naastenliefde in de mond nemen, maar voor wie deze idealen niets anders zijn dan sentimentele gevoelens en 'verlegenheden'."
Achter de naam Emil Sinclair verstopt Hesse zich nu ook bij zijn politieke artikelen. Sinds hij plaatsvervangend ambtenaar is moet hij met het geven van zijn mening voorzichtig zijn. In augustus 1917 heeft een open brief Aan een staatsminister hem een berisping van het ministerie van oorlog opgeleverd. Hij verweet daarin de minister dat hij alleen nog maar theoretische doelen zag in plaats van de werkelijkheid. Om te weten wat 'ware werkelijkheid' is raadde hij hem aan meer naar muziek te luisteren en gedichten te lezen.
Zulke adviezen moeten in de ogen van een zakelijk politicus natuurlijk volledig wereldvreemd voorkomen. Voor Hesse doen ze dat niet. Hij is ervan overtuigd, zoals hij aan zijn vriend Sturzenegger schrijft, dat een gedicht maken en een lied zingen waardevoller is 'dan het winnen van een slag of het schenken van een miljoen aan het Rode Kruis'. Voor hem is dit geloof ook geen 'goedkope dweperij', zoals een journalist het heeft genoemd. Wanneer een mens van zijn innerlijke dwang is bevrijd en zijn persoonlijkheid vormt, dan heeft dat ook een politieke dimensie. Die persoon zal zich niet meer zo gemakkelijk laten meeslepen in de oorlogsroes, hij zal zich niet meer zo gemakkelijk laten aanpraten dat de ander zijn doodsvijand is op wie hij moet schieten. Dat zouden de politieke gevolgen zijn van een persoonlijke rijping. Politiek niet volgens een traditioneel begrip, maar misschien in de zin van een, zoals Hesse het noemt, 'bezieling van het politiek beleven'.
In de wereldoorlog beleeft hij juist het tegendeel; de politisering van het geestelijk beleven. Schrijvers, componisten, schilders willen geen kunstenaar meer zijn. Ze treden op als 'intellectuelen', wat voor hem net zo klinkt als wanneer een minnaar zich 'speculant met aandelen in het hart' zou noemen. Als intellectuelen bemoeien zij zich met de dagelijkse politieke zaken. Voor Hesse toont dat slechts aan, dat ze in hun mogelijkheden als kunstenaar niet veel vertrouwen hebben, dat ze niet geloven dat boeken, schilderijen of muziek de werkelijkheid duurzamer kunnen veranderen dan geweren en politieke spreuken. Ze verschillen daarom niet veel van die politici, die weliswaar woorden als vrede en naastenliefde in de mond nemen, maar voor wie deze idealen niets anders zijn dan sentimentele gevoelens en 'verlegenheden'."
Uit: Alois Prinz, De bekoring van het begin: het leven van Hermann Hesse, 2002, Aspekt, p. 157-158

Achter de naam José De Landtsheer verstopt Droogakkers zich nu ook bij zijn politieke artikelen. Sinds hij plaatsvervangend ambtenaar is moet hij met het geven van zijn mening voorzichtig zijn. In augustus 2008 heeft een open brief Aan een staatsminister hem een berisping van het vorig Vlaams Ministerie van Cultuur opgeleverd. Hij verweet daarin Bert Anciaux dat hij alleen nog maar theoretische doelen zag in plaats van de werkelijkheid. Om te weten wat 'ware werkelijkheid' is raadde hij hem aan meer naar muziek te luisteren en gedichten te lezen.
Zulke adviezen moeten in de ogen van een zakelijk politicus natuurlijk volledig wereldvreemd voorkomen. Voor Droogakkers doen ze dat niet. Hij is ervan overtuigd, zoals hij aan zijn vriend Van der Paelen schrijft, dat een gedicht maken en een lied zingen waardevoller is 'dan het redden van onze financiële instellingen of het schrappen van de banen van meer dan tweehonderd kabinetsmedewerkers'. Voor hem is dit geloof ook geen 'goedkope dweperij', zoals een journalist het heeft genoemd. Wanneer een mens van zijn innerlijke dwang is bevrijd en zijn persoonlijkheid vormt, dan heeft dat ook een politieke dimensie. Die persoon zal zich niet meer zo gemakkelijk laten meeslepen in allerlei plannen met titels als Vlaanderen In Actie, hij zal zich niet meer zo gemakkelijk laten aanpraten dat Vlaanderen moet besparen. Dat zouden de politieke gevolgen zijn van een persoonlijke rijping. Politiek niet volgens een traditioneel begrip, maar misschien in de zin van de, zoals Droogakkers het noemt, 'aanstelling van Joke Schauvliege als Vlaams Minister van Cultuur'.
In deze financieel onzekere tijden beleeft hij juist het tegendeel; de politisering van het geestelijk beleven. De Lanoyes en de Mortiers van deze wereld willen geen kunstenaar meer zijn. Ze treden op als 'intellectuelen', wat voor hem net zo klinkt als wanneer een minnaar zich 'speculant met aandelen in het hart' zou noemen. Als intellectuelen bemoeien zij zich met de dagelijkse politieke zaken. Voor Droogakkers toont dat slechts aan, dat ze in hun mogelijkheden als kunstenaar niet veel vertrouwen hebben, dat ze niet geloven dat boeken, schilderijen of muziek de werkelijkheid duurzamer kunnen veranderen dan lege staatskassen en duistere parlementsvoorzitters. Ze verschillen daarom niet veel van die politici, die weliswaar woorden als besparing en Vlaanderen in de mond nemen, maar voor wie deze idealen niets anders zijn dan sentimentele gevoelens en 'verlegenheden'."
Uit: Amedee Hoogbandt, Alle begin is moeilijk: het leven van Arsène Droogakkers, 2009, Het Gouden Boek, p. 46-47
Reacties