Een paar huizen verder, hier in de straat, studeert iemand djembé. Niet alledaagse geluiden uit een heel opzichtig instrument. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, tegen beter weer en wind in. Een jongen of een meisje? Daar heeft geen buurtbewoner enig idee van. Afgaand op de dikwijls ritmeloze, voortgebrachte geluiden vermoedelijk iemand met veel te tengere armen en superslanke vingers. "Schaf je dan toch een piano aan," hoor je passanten dan regelmatig halfzacht knarsetandend mompelen. "Hoe is het mogelijk dat dàt 't studerend mensje is," de gezamenlijke, geslaakte verwondering bij de aanstaande openbaring van de speler in kwestie. Het djembé-geluid als schurende soundtrack bij de vaak heel luide, tempo-arme stad eivol karren en wagens beladen met melk en trieste boeren en boerinnen bedelend om een eerlijke zuivelprijs. Vergezochte gelijkenissen? Ik weet het. Daarom dit Buysse-bruggetje: in de veronderstelling dat het djembé-spelen weinig adem zou kosten en enkel zich met veel moeite voortslepende mensen zou weten te inspireren:

7 september
Er is hier ergens, in een villa van de buurt, een jong meisje, dat piano studeert; het is wel heel, héél erg. Er moest voor zulk een geluid een anderen naam gevonden worden dan piano.
Het meisje, dan, studeert wat men noemt piano. Ook voor die oefening moet een gans anderen term gevonden worden dan studeren. Het meisje beukt, en bonst, en hamert; en die vervaarlijk-nare geluiden stijgen vanuit het rustig dorpje hier tot den Molenheuvel op.
Het meisje studeert... Het studeert 's ochtends, het studeert 's middags, het studeert 's avonds. Het studeert bij zonneschijn of regenweer, in storm of in windstilte; in lente, in zomer of in herfst... Het meisje studeert!
Ik heb het meisje horen studeren terwijl de zoete nachtegalen in de bosjes zongen; ik heb het horen studeren in de volle zomerweelde van de rijpe oogsten, toen de overladen wagens vol juichende boeren en boerinnen met de laatste garven naar de hoeve reden; ik heb het horen studeren in den heiligen luister der rood-gloeiende zondsondergangen en der mane-zilveren, stille avonden; ik heb het horen studeren tot in 't holle van den nacht, toen gans het dorp reeds lang ter ruste lag.
Doch vandaag voor het eerst heb ik het aldoor-studerende meisje gezien!
Ik stelde mij haar voor als een machtige deerne met vierkante schouders, met spannende borsten en handen als knuisten... En wat zag ik: een ziekelijk wurm met fletsblauwe ogen en gelig gelaat, dat zich met moeite voortsleepte en naar den adem hijgde.
Hoe is het mogelijk dat dàt 't studerend meisje is! Want het is erg, het is wel heel héél erg!
Buysse, C., Zomerleven, 2006, Uitgeverij Atlas, p. 239-240
Reacties