Doorgaan naar hoofdcontent

Bij het heengaan van een Vlaamsche studiekring en een Groote Wereldbrand...

Op een niet nader te bepalen plaats, ergens achter de frontlinies tijdens de Eerste Wereldoorlog, kreeg pater Ildefons Peeters het lumineuze idee om in de voornaamste kantonnementen leeszalen op te zetten. Het moesten goed verlichte, verluchte en verwarmde ruimtes worden waar soldaten, zowel Vlamingen als Walen, in hun vrije tijd, tussen twee aflossingsbeurten aan het front door, konden langskomen om in alle rust te lezen en te schrijven. Kapucijn Peeters over zijn toenmalige kinder-ziektes: "Boeken waren er nog niet te vinden, vooral geen Vlaamse. Wilden onze jongens een briefje schrijven, dan moesten ze dat doen op hun knieën; 't was overigens al heel lastig gedurig de inktpot overal mee te sleuren." Dat van die inktpotten was trouwens ook de reden waarom veel soldatenbrieven met potlood werden geschreven. De barakken die de YMCA (Young Men's Christian Association) aan het Britse front uitbaatte, dienden als voorbeeld voor dit initiatief. Als toezichthouders in de leeszalen gaf pater Ildefons Peeters de voorkeur aan vrijwilligers, brancardiers en burgers. In tegenstelling tot de Britse keten en omdat de pater niet kon genieten van stevig hout en bekwame timmerlui, huurde hij zalen in de dorpen waar de kantonnementen gelegen waren. Een meer lovenswaardig leesbevorderend initiatief was toen ondenkbaar. (*)
Pater Peeters, die als voorzitter en penningmeester de honneurs in dit comité waarnam, werd bijgestaan door secretaris-aalmoezenier Frans Van den Heuvel en twee collega-aalmoezeniers: Jan Bernaerts en Victor Van Gramberen. Het derde comité-lid heette Frans Daels en was toen al, als jonge dertigende legerarts, héél actief in de Frontbeweging. Dokter Daels maakte na de Eerste Wereldoorlog verder nog furore als voorzitter van het IJzerbedevaartcomité, zette zich in voor de vernederlandsing van de Gentse universiteit en werd, voor vermeende collaboratieactiviteiten tijdens de Tweede Wereldoorlog, ook nog eens ter dood veroordeeld. Verloskundige Daels was met andere woorden, en los van enige schuldvraag, een heel kleurrijke figuur. Bovendien schreef de professor, naast een aantal internationaal gelauwerde wetenschappelijke publicaties in verband met kanker en opvoedkunde, een hoop amusant-illustrerende Vlaamsgekleurde frontboekjes. Onderlezend (bewust?) beklijvend fragment komt uit één van dergelijke boekjes...


En we gingen op... ter laatste samenkomst van 'Studiosus'.
De jongens waren reeds vergaderd. Een honderdtal stonden samengedrongen, bijeengepakt in een bijzaal van een Vlaamsche buitenherberg. Nat van de sneeuw, beklad met slijk, stonden ze tusschen bont-dooreengeworpen waschgerief, tusschen kuipen en emmers, tot op den hoop steenkool en brandhout. Boven de hoofden hing in dichte rijen een massa walgelijk-dampend vluchtelingen-linnen. Een gescheurde rok klapperde en kletste tusschen het ontglaasde en ontraamde venster. Een armzalig kacheltje, te midden der kamer, verspreidde onvoldoende warmte. Een flauwe hanglamp bescheen fletsig de vermoeide en verweerde gezichten, en hulde het vertrek in een spelende schakeering van licht en duisternis. Daar waren ruwe Vlaamsche koppen, die van stalen wil en weerstand spraken; daar waren frissche jongensgezichten met iets mannelijks in hun oog; daar waren afgematte trekken, die geen verdere inspanning meer zouden verdragen, en diep medelijden afdwongen.
Al de kerels stonden overeind. Twee woorden gebed leidden de vergadering in. Het sneuvelen van een broeder werd kalm en plechtig medegedeeld. Groote mannen weenden. Een brief van een gekwetsten vriend werd voorgelezen. De jongen was nu buiten gevaar, en zijn eerste brief was voor 'Studiosus', waar hij - zoo schreef hij - in het midden der oorlogsverwarring, zijn Vlaanderen had weergevonden. De vreugde straalde uit de oogen der jongens, bij het vernemen van het goede nieuws.
Dan sprak ik hen toe. Met stille aandacht luisterden zij naar de uiteenzetting over 'hoogere tucht'. Zij volgden met gretig oor, met gespannen geest, den gang der gedachten, herlevend hun lijden en levend hun hoop...
De lamp doofde langzaam uit. Een kaars werd op iederen hoek van den zwaren schoorsteenmantel opgestoken. Weifelend in den beginne, maar zich al spoedig door zijn groote wilskracht beheerschende, richtte nu de luitenant het woord tot zijn jongens:
"Gij hebt hooren spreken van hoogere tucht. Uit hoogere tucht moeten wij alles kunnen doen, en alles kunnen laten... voor Vlaanderen. Alles. Zelfs bukken en buigen, wanneer het volstrekt moet. Gij weet allen wat 'Studiosus' voor ons is geweest, wat al goed het voor de jongens deed; gij weet, hoe zuiver onze inzichten waren en hoe rein ons doel...
'Studiosus' is niet meer! Deze is de laatste vergadering. De studiekringen op de voorlinie zijn verboden. Wij moeten ons onderwerpen. Hoogere tucht eisch het... voor Vlaanderen...
Alles voor Vlaanderen!..."
Zijn toon beheerschte zijn mannen. Bij dezen schoten de oogen vol tranen; bij genen behield het gelaat den stempel van marmeren onbeweeglijkheid. Tot bukken... voor Vlaanderen! daartoe waren ze te bewegen. Maar vergeten?... Nooit!

Uit: Daels, F., Voor mijn volk in nood I, 1923, Boekdrukkerij Jos. Vermaut, Kortrijk, p. 56-58.
(*) Wil je meer te weten komen over de 'geestelijke' initiatieven achter het front? Ga dan gerust aan de slag met Daniël Vanackers 'De Frontbeweging. De Vlaamse strijd aan de IJzer'.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten...

"Mijn leven was onloochenbaar leeg en nutteloos, maar zeg nooit tegen de lelie die door regen en wind is geveld: richt je op en bloei als vanouds. Mijn hart bloedde uit een dodelijke wond, maar op een andere manier kon ik niet leven." Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten. Dat, en het verplengen van tonnen tranen door de in een bad vol sombere gedachten badende ik-figuur uit deze novelle. De tweeëntwintigjarige Mary Shelley snijdt en slaat, zeker vanaf ongeveer driekwart boek, de lezer voortdurend in de armen en om de oren. Autobiografisch, deze tweehonderd jaar oude amoureuze vader-dochterdingetjes door de blik van de jonge Mathilda? Geen idee. In ieder geval is de zelfgekozen eenzaamheid van deze Mathilda van een gans andere orde dan die van pakweg Amy Winehouse . De hoop ooit voor iemand nog genegenheid te kunnen voelen, was bij de betreurde Londense zangeres-met-ook-vaderdingetjes in de mee...

Djoos Utendoale tient le fou avec moi: verzen geschreven in de taal van de volksmens aan weerskanten van de 'schreve'.

Utendoale, uit de vallei of het dal van de West-Vlaamse bergen. Djoos, van Joris. Afkomstig van Westouter: pater Joris Declercq. Troubadours en kleinkunstenaars uit de regio zoals Antoon vander Plaetse, Gerard Vermeersch en Willem Vermandere namen Declercqs verzen in hun repertorium op. Van Boeschepe tot Cassel en van Ieper tot Ekelsbeke, de ganse Westhoek ging aan Utendoales rijmsels kapot. Vlinders zijn er hellekapellen, butterschitters of flikflodders. Averullen, mulders en roenkers worden in gangbaar Nederlands meikevers. Voetelingen, sokken. Nuus, wij. Hadden pendelaars geen files onderweg dan was het volop vroeger thuus komm'n of dan-ze peisden. De poëzie van Djoos Utendoale is geschreven in een bijzonder zingend taaltje: het Westhoeks. Over de invloed van dialecten moeten we, althans pater Joris Declercq, niet al te neerbuigend doen: "En moest Luther de bijbel in het Nederduits vertaald hebben en niet in het Hochdeutsch, de taal van zijn geboortestreek, dan sprak de he...

"Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles."

"Eén ding weet ik wel," zei Franny. "Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles. Die lui waar jij het over hebt laten geen enkel mooi ding achter. Het enige dat de iets beteren misschien doen is min of meer binnen in je hoofd kruipen en daar iets achterlaten, maar enkel en alleen omdat ze dat doen, enkel en alleen omdat ze weten hoe ze iets moeten achterlaten hoeft dat nog geen gedicht te zijn. Het kan best zo zijn dat het niet meer is dan een of ander hoogst intrigerend grammaticaal uitwerpsel - excuseer mijn woordkeus."  Net zoals bij de Vlaamse schrijver Paul Brondeel is bij deze Franny die 'r' er eigenlijk te veel aan. Om nog maar te zwijgen over wat Nabokov, die beginregels van zijn 'Lolita' indachtig, tong- en keelklankgewijs met die dubbele 'o' uit Zooey zou aanvangen. Feit is dat deze J.D. Salinger vandaag precies vijftien jaa...