Doorgaan naar hoofdcontent

"Ze zeggen dat ze jonge mensen van achttien zoeken om die naar Duitsland af te voeren."

In de reeks neergeschreven 'volmaakte bedaardheden' bij het begin of in volle uitbarsting van een nooit eerder geziene wereldbrand, vandaag drie nieuwe gevallen.
Georg David Bantlin, gezondheidsofficier van de zesentwintigste infanteriedivisie gelegerd in Avesnes-les-Aubert vlakbij de Somme, pende op 30 november 1916 aan zijn in Duitsland achtergebleven vrouw Hildegard Bantlin onder meer het volgende: 'Lief vrouwtje! We liggen nog altijd in rust; het is een heel lui leventje en, je kunt gerust zijn, ook een heel ongevaarlijk leventje dat we leiden. Er gebeurt hier helemaal niets, je bent blij dat je elke keer met een of ander smoesje een uitstapje kunt maken." In de wetenschap dat de eerste grote veldslag aan de Somme op dat moment pas zo'n goede veertien dagen 'voorbij' was, redenen genoeg om te klagen over 'verveling'!


Of wat dacht je van infanterist Otto Maute uit het honderdtachtigste infanterieregiment? Op 25 juni 1916 noteerde deze moedige soldaat in een brief aan het Duitse thuisfront onder andere dat: "(...) de Engelsen als idioten schieten en ik daarom vandaag niet op pad wil. Voor de rest is het hier helemaal niet zo slecht. Het is hier beter dan in Münsingen. Het eten valt best mee en in het veld krijgen we om de dag een heel brood.(...) Het is vandaag de eerste zondag die ik in vijandelijk gebied doorbreng. Maar ik merk er helemaal niets van." Verstaanbaar. Het grote Sommegekletter moest dan nog beginnen.
En dan is er nog het dagboek van Maria Degrutère, een verveelde lerares uit Lille, dat op 18 januari 1915 als volgt verhaalde: "Niets bijzonders, de stilte is volkomen. Op 8 januari hebben de Duitsers mijnheer Damons uit Saint-André gefusilleerd omdat hij burgerkleding aan soldaten had uitgeleend. Hij zei dat hij onschuldig was. De strijd om het dagelijks brood gaat door." En dat Noord-Franse leraresje ging op die manier, zich aan alles en iedereen ergerend, verder. Op 5 juni 1916 las haar dagboek namelijk: "Eigenaren van kippen worden verplicht de Duitsers elke dag een ei per drie kippen te leveren. Wanneer je dat niet kunt, moet je de kippen aan hen geven of eieren kopen, wat echter praktisch onmogelijk is."
De Groote Oorlog: het zat 'm voornamelijk in de kop en in de perceptie! Maar kreeg dat toen maar eens aan de rest van de mensheid verkocht...

Uit: Hirschfeld, G., Krumeich, G., e.a. (2008). Duitse frontsoldaten 1914-1918. Amsterdam/Antwerpen, Atlas, p. 75, 82, 115 en 158.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten...

"Mijn leven was onloochenbaar leeg en nutteloos, maar zeg nooit tegen de lelie die door regen en wind is geveld: richt je op en bloei als vanouds. Mijn hart bloedde uit een dodelijke wond, maar op een andere manier kon ik niet leven." Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten. Dat, en het verplengen van tonnen tranen door de in een bad vol sombere gedachten badende ik-figuur uit deze novelle. De tweeëntwintigjarige Mary Shelley snijdt en slaat, zeker vanaf ongeveer driekwart boek, de lezer voortdurend in de armen en om de oren. Autobiografisch, deze tweehonderd jaar oude amoureuze vader-dochterdingetjes door de blik van de jonge Mathilda? Geen idee. In ieder geval is de zelfgekozen eenzaamheid van deze Mathilda van een gans andere orde dan die van pakweg Amy Winehouse . De hoop ooit voor iemand nog genegenheid te kunnen voelen, was bij de betreurde Londense zangeres-met-ook-vaderdingetjes in de mee...

Djoos Utendoale tient le fou avec moi: verzen geschreven in de taal van de volksmens aan weerskanten van de 'schreve'.

Utendoale, uit de vallei of het dal van de West-Vlaamse bergen. Djoos, van Joris. Afkomstig van Westouter: pater Joris Declercq. Troubadours en kleinkunstenaars uit de regio zoals Antoon vander Plaetse, Gerard Vermeersch en Willem Vermandere namen Declercqs verzen in hun repertorium op. Van Boeschepe tot Cassel en van Ieper tot Ekelsbeke, de ganse Westhoek ging aan Utendoales rijmsels kapot. Vlinders zijn er hellekapellen, butterschitters of flikflodders. Averullen, mulders en roenkers worden in gangbaar Nederlands meikevers. Voetelingen, sokken. Nuus, wij. Hadden pendelaars geen files onderweg dan was het volop vroeger thuus komm'n of dan-ze peisden. De poëzie van Djoos Utendoale is geschreven in een bijzonder zingend taaltje: het Westhoeks. Over de invloed van dialecten moeten we, althans pater Joris Declercq, niet al te neerbuigend doen: "En moest Luther de bijbel in het Nederduits vertaald hebben en niet in het Hochdeutsch, de taal van zijn geboortestreek, dan sprak de he...

"Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles."

"Eén ding weet ik wel," zei Franny. "Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles. Die lui waar jij het over hebt laten geen enkel mooi ding achter. Het enige dat de iets beteren misschien doen is min of meer binnen in je hoofd kruipen en daar iets achterlaten, maar enkel en alleen omdat ze dat doen, enkel en alleen omdat ze weten hoe ze iets moeten achterlaten hoeft dat nog geen gedicht te zijn. Het kan best zo zijn dat het niet meer is dan een of ander hoogst intrigerend grammaticaal uitwerpsel - excuseer mijn woordkeus."  Net zoals bij de Vlaamse schrijver Paul Brondeel is bij deze Franny die 'r' er eigenlijk te veel aan. Om nog maar te zwijgen over wat Nabokov, die beginregels van zijn 'Lolita' indachtig, tong- en keelklankgewijs met die dubbele 'o' uit Zooey zou aanvangen. Feit is dat deze J.D. Salinger vandaag precies vijftien jaa...