"Wat zien al die krijgsmannen er gezond, goed gevoed en krachtig uit in hun warme kloeke kaki-uniformen!"
"De keizer,
Geeft het kruis van IJser,
Aan den IJser,
En de IJser,
Is het kruis van den keizer."
Geeft het kruis van IJser,
Aan den IJser,
En de IJser,
Is het kruis van den keizer."
In het najaar van 1914 laat koning Albert ongeveer één miljoen sigaren vervaardigen. Voor zijn jongens aan het IJzerfront. Zo krijgt elke Belgische soldaat een kistje met van die bruin gerolde heerlijkheden - althans als de soldaat in kwestie de sigaar eerst ontvlamt - met het woord 'IJser' er op. Om de Feldgrauen aan de andere zijde van de IJzer een beetje te koeioneren, verzinden de Belgische soldaten bovenstaand versje.

Miljaardedju! Ware het niet dat deze zo nauwkeurig beschreven en blijkbaar nog steeds weinig veranderde begraafplaats in mijn eigen achtertuin ligt, 't dagboekfragment zou me niet zo naar de keel grijpen. En... Ook ik moet, bij een bezoek aan de fenomeschone Gentse Westerbegraafplaats, er telkens opnieuw naar op zoek. Naar dat graf van Virginie Loveling. Nevenst dat van haar al even gekende en geliefde neef Cyriel Buysse. En omda 'k nu toch den zeemzoeten toer ben opgegaan, 'k ben content dat beiden hier - van mijn huis uit bezien over 't water - onder 't heilige Genste kerkhofgras van de Westerbegraafplaats altijddurend te rusten liggen. 't Is een voortdurende geruststelling!

Zo doet de toen achtenzeventigjarige Gentse schrijfster Virginie Loveling - op de foto aan de linkerelleboog van sip kijkend zusje Rosalie en (iets minder relevant) mét voorouderlijk Duits bloed in haar kranige aderen - op donderdag éénendertig december 1914 het in haar oorlogsdagboek van de hand. Ongeveer vier jaar later, kort voor het einde van haar en ieders moe gestreden Groote Oorlog, schrijft ze in datzelfde dagboek in volle berusting: "Genoeg geschreven voor vandaag. Hoe sterk ge ook verstaald zijt tegen angst, toch klopt weleens het hart en beven de vingeren." En elders, midden in het volle wapengekletter, omstreeks lente 1916, doet Loveling met heel veel gevoel voor detail verhaal van een straattafereeltje:
"Er zijn soms kleine voorvalletjes, die ge geneigd zoudt zijn miniatuuroorlogsprentjes te noemen: Het is omstreeks middaguur. In de Kortrijksche straat. Een jonge vrouw komt voorbij met een kind op den arm, dat hoogstens iets meer dan een jaar oud kan wezen; met de andere hand door het hengsel van een ledige, beschadigde lampetkan gestoken, steunt ze het wichtje onder 't okseltje.
Ze gaat om soep naar het uitdeelingslokaal van 't Schreiboomklooster. En ze vraagt opgewekt aan het kind: 'En waar zitten de vliegers?'
Het kijkt naar omhoog, steekt zijn armpje op en zegt: 'Oe, oe!'
'En wat doen de vliegers?'
'Ta ta ta ta ta,' tracht de kleine het geklepper na te doen.
'En wat smijten de vliegers?'
'Boem,' zegt hij met kracht: 'Boem, boem!' en zij lachend toe."
Van zoveel dagboekschoonheidsanekdotiek moet ik, sentimentele oorlogszak, alvast steeds weer een meterke gaan zitten blèten. En 't is precies alsof mevouw Loveling erom doet want twee maanden voor bovengeschetst straatschouwspel laat ze haar dagboek immers het volgende weten:
"Om half drie bezocht ik het Gemeente Kerkhof buiten de brugsche poort. De hemel hangt zwaar van wolken, waardoor de zon poogt door te breken, wat ze slechts hier en daar, voor een oogwenk uitpiepend, kan doen.
(...)
Daar ligt het uitgestrekt doodenveld, het groote grasplein, omringd van monumenten heel omgespit, bruingetaande grond, nieuw leven wekkend zaad verbeidend. En altijd door het gedaver daarboven, waarvan de weergalm de grafzuilen doordreunt.
(...)
En nu ga ik langs het kerkhofgedeelte met al gelijke houten kruiskens op de rustplaatsen der gesneuvelden. Aan vele zijn witte porseleinen of gleiswerk-kronen gehangen. Door de beweging van het voortstappen geven ze een illusie van te wemelen als de stammen van een dennenbosch voor het oog van een wandelaar.
(...)
En het vers van Theodoor van Rijswijck schiet mij te binnen:
'Riep ginder de echo niet?...
O Kaïn, zeg waar gij uw broeder liet.'
Ik treed mijn toekomstig graf voorbij, wat hooger liggend dan de weg, de breedste van den doodenakker, de sierlijk-bochtige: niets dan een sarcophaag. Ik moet er telkens naar zoeken, al staan de monumenten er met een betrekkelijk groote tusschenruimte. Hij staat daar zoo gewenscht onder de hooge boomen op een der schoonste plaatsen van het kerkhof. Het is een voldoening te denken, dat alles kant en klaar is tegen uw overlijden en niemand last van onderhandelen hebben zal. Sterven kan men overal, maar de aangewezen plek voor 't graf is toch de waarschijnlijkste."
Miljaardedju! Ware het niet dat deze zo nauwkeurig beschreven en blijkbaar nog steeds weinig veranderde begraafplaats in mijn eigen achtertuin ligt, 't dagboekfragment zou me niet zo naar de keel grijpen. En... Ook ik moet, bij een bezoek aan de fenomeschone Gentse Westerbegraafplaats, er telkens opnieuw naar op zoek. Naar dat graf van Virginie Loveling. Nevenst dat van haar al even gekende en geliefde neef Cyriel Buysse. En omda 'k nu toch den zeemzoeten toer ben opgegaan, 'k ben content dat beiden hier - van mijn huis uit bezien over 't water - onder 't heilige Genste kerkhofgras van de Westerbegraafplaats altijddurend te rusten liggen. 't Is een voortdurende geruststelling!
PS: Al deze dagboekfragmenten vind je terug in: Loveling, V., Oorlogsdagboeken 1914-1918, 2005, Meulenhoff/Manteau, Antwerpen, p. 68, 234, 235, 250 en 390. Een mooie, naar het grotere publiek gerichte dagboekuitgave van Lovelings' persoonlijke oorlogsindrukken. De échte oorlogsdagboekenfreak - hongerig naar het door Ludo Stynen en Sylvia Van Peteghem volledig geredigeerde en gereconstrueerde oorlogsdagboek van hetzelfde zusje Loveling - verwijs ik graag naar het reeds in 1999 lijvige uitgegeven 'In oorlogsnood: Virginie Lovelings dagboek 1914-1918.'
Veel snuffelplezier!
Reacties
http://www.kantl.be/ctb/pub/loveling/html/index.htm