Vanaf morgen lopen de straten van Gent terug vol. Niet dat ze anders leeg zijn, maar kom. De meeste in het stadscentrum wonende Gentenaars, zeker die van een ietwat meer gezegende leeftijd, kruipen dan naar jaarlijkse gewoonte richting buitenland. Lees: Frankrijk, waar Belgen elders thuis zijn. Op zoek naar een beetje relatieve kalmte in de schaduw van nog zo'n bende gevluchte landgenoten. En dan debiteren ze samen luidop, en met weemoed volgelopen kinnen vooruit, de mooie stadsgedichten van redder-Vlaming en über-romanticus René De Clercq (1877-1932). Want dat er in die tien dagen, waarin zij alle hoekjes van hun gloednieuwe tent zullen besnuffelen, weer een hoop ongewassen, niet geschoren en luidruchtig gebeente de Gentse straten zwart zal kleuren, doet hen nu reeds naar een vers stukje brie happen. Arme medioren! Weggelopen bronnen van groot geldvertier. De Gentse middenstand sakkert. Wat nu met straaturinoirs en -camera's? Wat nu met al die gaar gekookte mossels in 'Vlaanderens wezen en zijn faam'?
Gent
Gent!
Vol klinkt uw naam
kort als een daad, vast als 't cement
van Vlaandrens wezen en zijn faam.
Vechtstad, in heel de wereld staat,
voor goed en kwaad,
geen burcht van koppigheid opeen
als in uw oud stout steen.
Eeuwen zijn meêgeperst
door elken muur, door elk gewelf.
Als ooit dit harde harte berst,
sterft vrijheid zelf.
In Gent heb ik geleefd,
in Gent heb ik geloofd.
Daarom draag ik zo hoog mijn hoofd,
als een die kop en kijkers heeft.
Kort als een daad, vast als 't cement
van Vlaanderens wezen en zijn faam,
vol klinkt uw naam,
Gent!
René De Clercq, uit: De Noodhoorn (s.d.)
Reacties
-en 'k ben echt geen flauwe vent-
zijn de stenen op de straat,
die maken mij vaak kwaad.
Geen plavuis of kassei ligt recht.
Voortbewegen: een constant gevecht.
Struikelend, zelfs voeten brekènd,
door die rotvoetpaden in Gent.