Doorgaans zijn dichters van de mannelijke orde. In hun gedichten wordt moederlief dan ook met de regelmaat van de strofe bezongen. Vaak wordt zij al gauw als 'moederke', 'maagd', 'vrouw' of, in de meest devote moeder-zoonrelaties, 'Maria' aanbeden. Claus, Gezelle, Elsschot, De Clercq, Jonckheere en vele andere Vlaamse troubadours deden het met mams. Alleen al daarom is de problematische bezongen vaderband in sommige gedichten van de betreurde Vlaamse bard Eddy van Vliet uitzonderlijk. Niet dat papa's nooit worden verafgood in de betere Vlaamse poëzie. Integendeel. Denken we maar aan occasionele vaderregels bij Gijsen, Snoek en de Coninck. Maar bij van Vliet slorpt zijn ouweheer, naarmate 's mans afwezigheid in de loop der jaren des te sterker, alsmaar meer verzen op. In 2001, één jaar voor de publicatie van zijn laatste bundel 'Gigantische dagen', bracht zoon Eddy immers een werk uit met als titel 'Vader'. Bijna een halve eeuw, de kleine Eddy moet net geen twaalf zijn geweest toen vader Eugène voor altijd eventjes sigaretten ging halen in de winkel om de hoek, heeft de dichter zijn vader moeten missen. En zo'n gemis kankert bij van Vliet al in 1991 voor een groot stuk denderend in zijn poëzie.
Vader
Vader. Ontkleed je. Nu het nog kan.
Toon mij wat de tijd heeft aangericht
sinds wij samen in bad zaten en ik bewees
dat waterdruppels elkaar willen raken.
Schaam je niet. Wij hebben dezelfde structuur.
De benen, de rug, de nagels en ontelbare gebaren.
Ik wil geen zevenentwintig jaar wachten
alvorens te zien hoe ouderdomsvlekken
zich verspreiden, de huid verslapt en
aderwanden het begeven.
Wijs mij wat er rest als de liefde
niet langer wordt bedreven.
Noem mij vrouwennamen en laat ons
berustend schateren.
Eddy van Vliet, uit: De toekomstige dief (1991)
Reacties