
"Arhur was een van die voorbeeldige jonkheden, die men zelden vindt op onze dagen. Hij is van zijne jonge jaren opgegroeid in wijsheid, eer en deugd. Met hoeveel vlijt en neerstigheid zag men hem dagelijks van verre opkomen. Hij is voort de troost zijner ouders en het voorbeeld zijner medegezellen geweest; niettegenstaande hij geroepen wierd om in den vreeden oorlog van 't jaar 1914 het vaderland te verdedigen is hij onwankelbaar gebleven wat hij was en is gestorven, bemind van God en van de menschen."
"Op de achterzijde van Arthur Vlaemyncks doodsprentje staat niks anders dan door de tijd aangekoekte leugens!" Ik hoor het Ferdinand Droogakkers, mijn vader zaliger, nog zo roepen toen hij op zijn oude dag de doorroeste doos vol bidprentjes van gesneuvelde strijdmakkers voor de duizendste keer van zolder haalde en er, beneden op de keukentafel, met zijn lange vingers in begon te roeren. Zoals leeszaalmedewerkers wel eens deden met de steekkaarten in hun fichebak toen ik hen als klein jongetje naar een zoveelste titel vroeg. Arthur moest het eens weten...
"Wijsheid en deugd, dat wel. Maar vlijt en neerstigheid? Waar haalden die bidprentjesschrijvers het eigenlijk vandaan? Een dromer, ja! En dan die troost zijner ouders. Laat me niet lachen. Arthur werd sinds zijn achtste opgevoed door zijn tante langs moederszijde omdat vader en moeder in september 1896 omkwamen in een treinongeluk richting Gent."
Mijn vader in een honderdste Franse colère om zoveel rouwgezever. Ik, voor een zoveelste maal het slachtoffer van vaders verhaal over zijn kortstondige vriendschap met piot Arthur Vlaemynck.
Op de voorkant van zijn eigen in memoriam staat te lezen dat Arthur Vlaemynck soldaat was in de militaire bakkerij van Adinkerke. En dat was wel weer waar. Maar een beetje meer nuance zou ook hier op haar plaats staan. In Adinkerke was in die tijd, schuin boven de militaire bakkerij, een leeszaal gevestigd. En eigenlijk wou Arthur in zijn korte soldatenleven altijd al van de dienst vrijgesteld worden om als leeszaalmedewerker in Adinkerke aan de slag te kunnen. Maar dat was Arthur nooit gelukt. Hij was immers een veel te goede soldaat.
Maar toen zijn oversten te horen kregen dat hij nog beter broden kon bakken, stuurden ze hem met deegrol en broodschort naar de militaire bakkerij in Adinkerke. Schuin onder de leeszaal dus, dicht in de buurt van de boeken. En dat vond ordonnans Vlaemynck al meer dan voldoende. Een beetje meer vlijt zou hem alsnog in de leeszaal hebben doen belanden. Maar voor Arthur stond broden bakken gelijk aan de geur van papieren bladzijden die hij tot in de bakkerij kon gewaarworden. En dat deed hem deugd, dat was genoeg. Nu moet je weten dat de bakkerij van Adinkerke vlak naast het gemeentehuis, in de Dorpstraat, lag. De leeszaal was die ruime zaal boven het gemeentehuis. Er was toen echter maar één ongemak: een trap om naar boven te gaan, was er niet. De soldaat-leeszaalbezoekers moesten dus langs een ladder naar boven klauteren. Maar voor soldatenbenen was dit geen obstakel. Integendeel, voor zulke benen was dit een aantrekkelijkheid te meer. En als er zich weer zo'n groepje onderaan de ladder aanmeldde om hogerwaarts te klimmen, stond Vlaemynckske daar, op de uitkijk in het deurgat van zijn bakkerij. Meestal gehuld in een wit T-shirt, om het meel dat op zijn bakkersplunje was verdwaald niet al te veel opzichtig te maken. En plezier dat Arthur dan telkenmale aan die klautertaferelen beleefde. Het had geen naam. En bovenop deze pret kwam iedere keer de neerdalende geur van boekenpapier toen de amateur-alpinisten, eenmaal op de berg, het leeszaalluik hardhandig in het trappengat lieten neerploffen. Een leuk extraatje waarbij Arthurs ogen steeds weer begonnen te blinken. En zo won Vlaemynckske zijn eigen kleine oorlog.
En niemand, behalve dan mijn vader, die dat ooit zag. Ze raakten aan de praat, die twee. Een korte babbel want in de zomer van 1917 mocht Arthur, door gebrek aan schietvlees, zelf terug naar het front. Negenentwintig was de jonge bakkersknecht toen hij in militair jargon 'verraderlijk werd getroffen door eene vijandelijke vliegersbom'. In mensentaal: een verdwaalde kogel door vijandelijk geschut. Waarschijnlijk dacht Arthur toen dat er weer een koppel leeszaalbezoekers de ladder op moest en stelde hij zich recht om dat schouwspel nog eens gade te kunnen slaan. Jammergenoeg vergiste Vlaemynckske zich van plek. En daarom kon Arthur, dromerke, Vlaemynck sedert 24 juli 1917 nooit meer terug naar de uitkijkpost voor zijn zaaltje vol onvoldoende gesteven deeg. Geen enkel zorgvuldig afgewerkt militair brood kwam toen nog uit zijn oven. Alleen al daarom zal, zoals ook het doodsprentje zo mooi vertelt, 'zijne gedachtenis in zegen blijven'.
Reacties