
Of er gelezen werd aan het front? Voorzekers. Soms hield de leeskoorts een onbekende briefschrijver-soldaat zelfs de ganse nacht uit zijn slaap. Enkel om de trekken van het vrouwelijke hoofdpersonage uit zijn anti-slaapmiddel. En zijn vrouw moest het ding eigenlijk als eerste lezen en daarna pas zijn makkers. Met wie hij toch niet al te hoog opliep. Voorlezen? Vooruit dan maar. In een van de duizenden boekenaanvragen aan het Londense secretariaat van het boekeninitiatief Het Boek van den Belgischen Soldaat ging het immers als volgt:
"Waarde Weldoeners,
Met veel moed wachtte ik reeds tegen dat een leesboekje voor mij aankwam, en ja, gister had ik het geluk een te mogen ontvangen. Welk schoone lezing, ’t is toch zoo spijtig, dat het een zoo kleintje is, een gansche nacht bleef ik wakker ten einde er den inhoud van te weten. Ik zie de trekken van dat meisje vóór mijn oogen, ook hebben mijn makkers reeds gevraagd om het te mogen lezen, maar na hun zal ik het zorgvuldig bewaren en door mijn vrouw laten lezen eens als wij terug in ons land zullen zijn. Ook zij zal er veel behagen in vinden. O, wat zoude ik dankbaar zijn mocht ik nog een zulkdanig ontvangen!"(*)
Zullen we? Morgen dan maar? Want innig dankbaar waren ze allen. Dit was tenslotte het naïeve briefje van een natuurkind, een jonge Vlaming, die een sensatieromannetje gekregen had. Proost!
(*) Buysse, C. (1917). Van een verloren zomer. Bussum, Van Dishoeck, p. 24.
(*) Buysse, C. (1917). Van een verloren zomer. Bussum, Van Dishoeck, p. 24.
Reacties