In mei 1934 liep de geheimzinnige jongling, waarover sprake in mijn voorgaande blogpost, al geruime poos in zijn veertiger jaren te paraderen. Naar aanleiding van zijn hekeldicht op Stalin, oorspronkelijk voorgelezen aan een klein groepje vrienden en bekenden onder wie zich een verrader bevond, werd hij veroordeeld tot drie jaar verbanning in Tsjerdyn, een plaatsje in de Oeral. Geestelijk en lichamelijk ging de dichter van toen af aan zienderogen achteruit. Zelf vatte hij deze periode al spottend als volgt samen: "Alleen bij ons hebben ze respect voor poëzie, alleen bij ons kun je er de doodstraf voor krijgen." Kort daarna dreven waanvoorstellingen en een mislukte val uit een ziekenhuisraam hem in handen van menige zelfmoordgedachte. Dankzij een stevig woordje van Sovjet-econoom Nikolaj Boecharin en schrijver Boris Pasternak werd 's mans tuchtmaatregel op persoonlijk bevel van het onderwerp uit zijn hekeldicht uiteindelijk ietwat versoepeld: de dichter mocht zijn plaats van vonnis nu zelf kiezen. In de zomer van 1934 betrokken Osip en Nadezjda Mandelstam een schamele woning in het stadje Voronezj, eventjes ten zuiden van Moskou waar Stalin nog hevig stond na te zinderen van Mandelstams vlijmscherpe hekelregels...

Wij leven en hebben geen voet aan de grond,
wij spreken alleen met een blad voor de mond,
en waar wij vertrouwelijk raken,
komt de man in het Kremlin ter sprake.
Zijn vingers zijn dik en als wormen zo vet,
en onder zijn woorden wordt alles geplet,
zijn kakkerlakkensnorren smalen,
zijn laarzenschachten stralen.
Om hem heen het gespuis dat beweegt op zijn wens,
dunhalzige leiders, half monster, half mens.
Zij hinniken, blaffen, miauwen,
en hij alleen trekt aan de touwen,
als hoefijzers smeedt hij bevel op bevel:
jij moet zus, jij moet zo, jij moet niet, jij moet wel!
Hangop is zijn lievelingseten,
en breed is de borst der Osseten.
Dankzij het uitmuntende vertaal- en redigeerwerk en het gedegen commentaar van Yolanda Bloemen, Peter Zeeman en een handvol slavisten is het volledige oeuvre van
Osip Emilevitsj Mandelstam sinds eind vorig jaar in het Nederlands verkrijgbaar. Geholpen door deze vakmensen wordt de poëzieliefhebber erop gewezen dat de brede 'borst der Osseten' in dit hekeldicht verwees naar de te duchten Georgiërs. Dat dit volk best wel trots was op de Osseetse afkomst van hun dictator bewees zowaar Stalins ware achternaam Dzjoegasjvili, letterlijk 'zoon van een Osseet'. Tegenwoordig lonken korte, niet mis te verstane tweets naar de scalpen van potentaten van Noord-Afrikaanse origine, vroeger moest de goede verstaander de meest bijtende regels van tussen de vellen van gedichten weten te rissen.
Neem mijn verzen in acht: gedichten / O. Mandelstam ; samengesteld door Yolanda Bloemen en Peter Zeeman. – Amsterdam : Atlas, 2010. – 238 p.
Reacties