"Uit bewuste rasfierheid en uit liefdevolle vereering voor onze Moedertaal hebben wij het puik van onze Vlaamsche letterkundigen samengebracht."

"Een der meest katholieke moderne kunstenaars is wel Karel Van den Oever." Zo introduceerde broeder J. Heyman, uitgever van de tweede druk van 'Vlaamsche weelde : een keus van 75 koppen uit onze letterkunde', in 1931 de Antwerpse dichter Karel van den Oever bij zijn katholiek leesvee. In het voorwoord van zijn selectie schrijverskoppen argumenteerde eerwaarde Heyman ter verantwoording: "Voor de keus van de nieuwe koppen heb ik mij uitsluitend laten leiden door het belang en het kunstgehalte van de voortgebrachte werken.(...) Als katholiek opvoeder kon ik niet nalaten ook van dàt standpunt uit richting te geven."
Voor wat de twee pagina's betreft, gewijd aan "de vurige apostel der Expressionistische poëzie" Karel van den Oever, moeten we de geestelijke alvast bijtreden als hij schrijft dat 's mans poëzie "(...) de expressie van het verborgene, het vertastbaren van het mysterie, de kristallisatie van de Goddelijke aanwezigheid in heel de schepping wil zijn." En dit tot en met de diepste molecule van een willekeurige spaander in de eerste houten telefoonpaal ergens ten velde toe. Want wat moeten die vroege telecommunicatiestaken toen goddelijk mysterieus geweest zijn. Gerust te vergelijken met de engelachtige verschijning van de eerste windmolens langs onze voornaamste Vlaamse snelwegen, zigzag neergeplant in zanderige ondergronden. "Sobere strakke zinnebeelden, in een schichtige beeldspraak in rhythmische ongebondenheid," aldus een toenmalige criticus bij de telefoonpaal van Van den Oever. Gelijk had hij, lees en oordeel zelf:
De telefoon-paal
Langs het eenzaam spoor
de telefoon-paal.
Hij gonst.
Er is geen ander geluid
langs het eindeloos spoor.
Een wolk drijft hoog over hem
en is onverschillig.
Het landschap 'gaat zijn gang'...
Toch gonst de telefoon-paal dag en nacht,
onder de hemel
Het is een verlaten pijn,
een onophoudelijke klacht...
Als wij hem horen:
ons hart breekt, in zelfpijn verloren.
We weten dat over de ganse wereld
de telefoonpaal klaagt,
alsof ons eigen smart
aan zijn draden knaagt.
Karel van den Oever, uit: De heilige berg (1925)
Langs het eenzaam spoor
de telefoon-paal.
Hij gonst.
Er is geen ander geluid
langs het eindeloos spoor.
Een wolk drijft hoog over hem
en is onverschillig.
Het landschap 'gaat zijn gang'...
Toch gonst de telefoon-paal dag en nacht,
onder de hemel
Het is een verlaten pijn,
een onophoudelijke klacht...
Als wij hem horen:
ons hart breekt, in zelfpijn verloren.
We weten dat over de ganse wereld
de telefoonpaal klaagt,
alsof ons eigen smart
aan zijn draden knaagt.
Karel van den Oever, uit: De heilige berg (1925)
Reacties