
"Wilt gij mij het genoegen doen Zondagmiddag het dagelijksch brood met mij en de mijnen te komen gebruiken? Het zal voor die gelegenheid uit soep, vleesch en groenten bestaan."
Zo ging het op 30 april 1937 in een brief van Maurice Roelants aan Maurice Gilliams. In tijden waarin schrijvers nog brieven aan elkaar stuurden, was het na een aantal keren heen en weer vaak prijs. Met spijzen en dranken werd de ene tot aan de eettafel in het schrijfhol van de andere gelokt. Soms moesten daar zelfs jaren overheen. Zoals in bovengeschreven geval. Gilliams, zonder schooldiploma en daarom niet altijd de meest zelfzekere, werd door Roelants naar Woluwe gedreven om "(...) eenige fantastische plannen te bespreken."
Zo ging het op 30 april 1937 in een brief van Maurice Roelants aan Maurice Gilliams. In tijden waarin schrijvers nog brieven aan elkaar stuurden, was het na een aantal keren heen en weer vaak prijs. Met spijzen en dranken werd de ene tot aan de eettafel in het schrijfhol van de andere gelokt. Soms moesten daar zelfs jaren overheen. Zoals in bovengeschreven geval. Gilliams, zonder schooldiploma en daarom niet altijd de meest zelfzekere, werd door Roelants naar Woluwe gedreven om "(...) eenige fantastische plannen te bespreken."
In een voetnoot bij deze passage in het mooie, zorgvuldig samengestelde brievenboek 'Die Onvindbare heb ik bij u gezocht, Maurice... De briefwisseling tussen Maurice Gilliams en Maurice Roelants' annoteert literatuurwetenschapster Liesbeth Van Melle dat ze uit andere briefwisselingen hoegenaamd niet heeft kunnen afleiden wat ook maar enige betrekking zou hebben gehad op die afgesproken "Zondagmiddag" en over die voorgenomen "fantastische plannen." Ook naar de kwaliteit en de samenstelling van de toen opgediende spijzen werd achteraf in geen enkele brief verwezen.
In 1927 verscheen Roelants' veelbesproken roman 'Komen en gaan'. Drie jaar later kreeg hij er de driejaarlijkse staatsprijs voor proza voor. Samen met Zielens en Walschap kondigden Roelants schrijfsels het begin van een zoveelste romanvernieuwing in Vlaanderen aan. In een vierde druk bij Manteau gaf romancier Roelants zelf al het antwoord op het hiaat in Van Melles onderzoek: "De geringste geheimenis tusschen een vrouw en een man geeft hun een neiging naar afzondering en is hun een reden om verdere vertrouwelijkheid te scheppen." Aan de lezer om de gevolgen van dit romanfragment te vertalen naar de afloop van die mysterieuze "Zondagmiddag": ofwel had de vrouw van Roelants weinig culinair talent en werd daar dan ook in alle talen over gezwegen ofwel moest de schrijver, om redenen van wisselend huwelijksontrouw, zelf aan de potten en kookte hij er bijgevolg maar weinig van. En met een verwaarloosde maag überhaupt geen fantastische plannen!
Die Onvindbare heb ik bij u gezocht, Maurice... De briefwisseling tussen Maurice Gilliams en Maurice Roelants / L. Van Melle. – Gent : Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 2006. - 287 p.
In 1927 verscheen Roelants' veelbesproken roman 'Komen en gaan'. Drie jaar later kreeg hij er de driejaarlijkse staatsprijs voor proza voor. Samen met Zielens en Walschap kondigden Roelants schrijfsels het begin van een zoveelste romanvernieuwing in Vlaanderen aan. In een vierde druk bij Manteau gaf romancier Roelants zelf al het antwoord op het hiaat in Van Melles onderzoek: "De geringste geheimenis tusschen een vrouw en een man geeft hun een neiging naar afzondering en is hun een reden om verdere vertrouwelijkheid te scheppen." Aan de lezer om de gevolgen van dit romanfragment te vertalen naar de afloop van die mysterieuze "Zondagmiddag": ofwel had de vrouw van Roelants weinig culinair talent en werd daar dan ook in alle talen over gezwegen ofwel moest de schrijver, om redenen van wisselend huwelijksontrouw, zelf aan de potten en kookte hij er bijgevolg maar weinig van. En met een verwaarloosde maag überhaupt geen fantastische plannen!
Die Onvindbare heb ik bij u gezocht, Maurice... De briefwisseling tussen Maurice Gilliams en Maurice Roelants / L. Van Melle. – Gent : Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 2006. - 287 p.
Reacties