
De Pruisische vorst Frederik de Grote (1712-1786) was, naast een zeer verdienstelijk fluitspeler, ook een groot liefhebber van de Franse taal. De ganse dag door liep hij in de gangen van Sansoucci tegen zichzelf in het Frans te mompelen. Frans schrijven, deed hij in brieven aan Voltaire. Deze verlichte koning had naar het schijnt zo'n hekel aan het Duits dat hij zijn moedertaal enkel gebruikte in de buurt van zijn strijdros. Ook over zijn religieuze tolerantie worden vandaag nog verhandelingen volgekrabbeld. Zo kon het hem bijvoorbeeld geen moer schelen dat slotfilosoof Immanuel Kant de kleinzoon was van een protestantse Schotse zadelmaker en diens concurrent, Moses Mendelssohn, wortelde in het jodendom. De samenstelling van de geest in kwestie was, veel belangrijker nog dan zijn oorsprong, in de ogen van De Grote het voornaamste. Toch liet Frederik zich over het christendom, en je mag er prat op gaan dat dit gebeurde na een vorstelijke studie van deze godsdienst, ooit de volgende bijtende woorden ontvallen: "Volgepropt met wonderen, tegenstellingen en ongerijmdheden, uitgebroed in de overspannen verbeelding van de oosterlingen en vervolgens naar ons Europa verspreid, waar een paar dwepers het omhelsden, een paar intriganten voorwendden dat ze erdoor overtuigd waren en een paar imbecielen het werkelijk geloofden."
Geen dergelijke lucide geesten meer aan het Europese firmament.
Geen dergelijke lucide geesten meer aan het Europese firmament.
Beschaving: het Westen en de Rest / N. Ferguson. - Amsterdam/Antwerpen : Contact, 2011. - 431 p.
Reacties