
"Er is altijd een teveel in dit werk, dikwijls een veel-te-veel." Zo viel te lezen in een kritiek op de in september 1938 gepubliceerde roman 'Het rad der fortuin'. Samen met 'Stiefmoeder Aarde' en 'De bijen zingen' vormt dit werk de kroniek van het geslacht Wiarda, het met fel maatschappelijk realisme doorweven magnum opus van de openlijk met het communisme vrijende veelschrijver Theun de Vries (1907). Van vriend-criticus Menno ter Braak kreeg De Vries hiermee in één tijd het predicaat van "de auteur van de beschrijvende uitgebreidheid" opgeplakt. Toch werd deze Fries, met zo’n honderdzestig titels op zijn naam, "een aanmerkelijk talent" genoemd, die zich uitsluitend diende te behoeden niet het slachtoffer te worden van een "ruimtelijk-tijdelijke uitgebreidheidsmanie."
Samengevat zou dit ook het commentaar kunnen zijn op De Vries’ biografie en diens biograaf, historicus Jan Van Galen. Voorafgaand aan zijn krachttoer, deze ruim vijfhonderd pagina’s tellende levensbeschrijving met ruim tweeduizend eindnoten en ettelijke pagina’s verwijzingen naar andere geraadpleegde literatuur, ging Van Galen zijn pas in 2005 gestorven onderwerp zelfs persoonlijk opzoeken. Ook na forse selectie uit een immens archief van eerste vingeroefeningen, typoscripten met bijbehorende aantekeningen en knipsels van recensies en interviews, bleek nog te veel materiaal over om het gaan en staan van De Vries in een één deel tellende biografie te gieten. Aan het tweede deel wordt momenteel nog druk geschaafd.
De oude De Vries, die op achttienjarige leeftijd formeel als prozaschrijver debuteerde met de verhalenbundel 'Friesche sagen', gaf zijn biograaf tijdens hun gesprekken de volgende raad mee: "Ieder mens heeft altijd een paar zaken waar hij zich dood voor geneert, maar de biografie eist nu eenmaal waarheidsliefde. Dat kan niet anders." Helaas heeft Van Galen, in zijn taak om Theun de Vries te portretteren, deze waarheidsliefde regelmatig voor feitenliefde genomen. Zo is meteen ook de zwakte van deze klepper aangegeven: de extreme uitgebreidheid door een overdaad aan historische feiten en context (de ondertitel 'een schrijversleven' is dan ook bijzonder ongelukkig gekozen). Al moet gezegd dat de eerste drie hoofdstukken, over schrijver/dichter De Vries in wording, en het laatste gedeelte ‘Gevangenschap en bevrijding (1944-1945)’, waarin Van Galen verhaalt over De Vries’ traumatische opsluiting in het Amersfoortse doorgangskamp ‘De Boskamp’ aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, voortdurend weten te boeien.
Vanaf zijn zesde al werd Theun de Vries, geboren in het Friese Veenwouden en opgevoed als doopsgezinde Fries, door zijn schooljuf met spannende Bijbelvertellingen aan zijn kerkstoel gekluisterd. Zijn vader, Sjoerd de Vries, zat in de zuivelhandel. Hij leidde een kaasfabriek die door productieproblemen als gevolg van een tekort aan melkaanvoer en brandstofschaarste, begin 1917 verkocht diende te worden. Een eerste verhuis richting Apeldoorn kondigde zich aan. De kleine Theun genoot er ondertussen van dat zijn opstellen in de schoolklas met het cijfer tien werden beoordeeld. Meestal niet om de stijl maar om de spannende inhoud. Hij zag daarin een aanmoediging om in lokale nieuwsbladen, aan de hand van door hem navertelde sprookjes van Grimm, op zoek te gaan naar een groter lezerspubliek. In 1923 kwam hij dankzij zijn lerares Petronella Jacoba de Lange, "een bedaarde, fijn-beschaafde burgerlijke vrouw met dat rustige van de Noordhollandse boerin" op wie hij terstond verliefd werd, in contact met Engelse literatuur à la Shakespeare, Milton, Keats en Shelley. In datzelfde jaar verscheen voor het eerst ook poëzie van zijn hand. Het was tevens de eerste keer dat deze jonge schrijver voor literaire activiteiten (drie Kerstmissonnetten onder het pseudoniem Sijbrand Bos) een financiële vergoeding opstreek. Met zijn te licht bevonden religieuze taferelen en natuurgedichten bestookte hij vanaf 1924 de redactielokalen van de voornaamste Nederlandse literaire tijdschriften. Het was onder meer Willem Kloos, een van de Tachtigers verbonden aan ‘De Nieuwe Gids’, die de jonge, vastberaden De Vries aanraadde om "geen versregel meer op het papier te brengen, voordat gij zelf duidelijk weet wat gij zeggen wilt." En alsof De Vries toen al wist dat hij eerst aan de biografische schetsen, de typische kortgeschriften en de lokale legenden en sagen moest, duurde het nog tot ver in de jaren zeventig alvorens hij, die in 1925 het besluit nam schrijver te worden "met vermijding van alle geijkte opleidingen en systemen," zich opnieuw aan het schrijven van ernstige poëzie waagde.Samengevat zou dit ook het commentaar kunnen zijn op De Vries’ biografie en diens biograaf, historicus Jan Van Galen. Voorafgaand aan zijn krachttoer, deze ruim vijfhonderd pagina’s tellende levensbeschrijving met ruim tweeduizend eindnoten en ettelijke pagina’s verwijzingen naar andere geraadpleegde literatuur, ging Van Galen zijn pas in 2005 gestorven onderwerp zelfs persoonlijk opzoeken. Ook na forse selectie uit een immens archief van eerste vingeroefeningen, typoscripten met bijbehorende aantekeningen en knipsels van recensies en interviews, bleek nog te veel materiaal over om het gaan en staan van De Vries in een één deel tellende biografie te gieten. Aan het tweede deel wordt momenteel nog druk geschaafd.
De oude De Vries, die op achttienjarige leeftijd formeel als prozaschrijver debuteerde met de verhalenbundel 'Friesche sagen', gaf zijn biograaf tijdens hun gesprekken de volgende raad mee: "Ieder mens heeft altijd een paar zaken waar hij zich dood voor geneert, maar de biografie eist nu eenmaal waarheidsliefde. Dat kan niet anders." Helaas heeft Van Galen, in zijn taak om Theun de Vries te portretteren, deze waarheidsliefde regelmatig voor feitenliefde genomen. Zo is meteen ook de zwakte van deze klepper aangegeven: de extreme uitgebreidheid door een overdaad aan historische feiten en context (de ondertitel 'een schrijversleven' is dan ook bijzonder ongelukkig gekozen). Al moet gezegd dat de eerste drie hoofdstukken, over schrijver/dichter De Vries in wording, en het laatste gedeelte ‘Gevangenschap en bevrijding (1944-1945)’, waarin Van Galen verhaalt over De Vries’ traumatische opsluiting in het Amersfoortse doorgangskamp ‘De Boskamp’ aan het einde van de Tweede Wereldoorlog, voortdurend weten te boeien.
De in de biografie opgenomen briefwisseling die De Vries met andere Nederlandse schrijvers onderhield, neemt de lezer heel af en toe mee onder de huid van de schrijver. Aan de hand van zorgvuldig uitgekozen brieffragmenten en herinneringen boetseert Van Galen De Vries een gezicht die de geïnteresseerde, tussen de vele feiten door, bij de zaak dient te houden. Zo ontstond met de acht jaar oudere rechtenstudent en dichter Marsman, die De Vries’ dichtbundel 'Terugkeer' positief ontving, een hartverwarmende vriendschapsband: "Met zijn korte hevige gedichten was Marsman veel talentvoller, genialer en leek hij zelfs harder dan ik. Ik had zelf altijd veel meer woorden nodig, was veel romantischer ook." Naar aanleiding van een geestelijke crisis van Marsman in 1926, schreef een aan zichzelf twijfelende De Vries: "Waarom ben ik begonnen met schrijven? Is het nu alleen eerzucht of zit er werkelijk een leven achter? Toch schrijf ik altijd maar door."
Niettegenstaande beide heren verschillende meningen over de rol van de kunstenaar in de samenleving waren toegedaan, onderhield De Vries een heel bijzondere vriendschapsband met schrijver Simon Vestdijk. Terwijl maatschappelijke betrokkenheid en levensovertuiging in het werk van De Vries centraal stonden, vond hij in Vestdijks antiburgerlijke houding geen politieke overtuiging. "Welk een geweldige literatuur zou er ontstaan," verzuchtte De Vries, als Vestdijk erin zou slagen "een even feilloos instinct voor het maatschappelijk proces te ontwikkelen als hij dat op het gebied van het persoonlijk-zielskundige bezit." Vestdijk meende dat de kunstenaar de bewegingsvrijheid gelaten moest worden om zich in een ivoren toren op te sluiten. Romans konden zowel op een sociale als een individuele wijze benaderd worden, beide beschouwingswijzen hadden evenveel recht van bestaan. "De Vries keek naar de kunstenaar als naar een ernstig strevend individu," aldus Vestdijk, en zag hem te weinig als "speelsche en onverantwoordelijk balanceur." Daarmee typeerde Vestdijk ongewild de voornaamste karaktertrekken van zijn vriend als ernstig en plichtsbewust werkpaard-schrijver. Recensenten die zijn boeken ongenuanceerd negatief beoordeelden, verweet De Vries dat de "portée" van het boek hen was ontgaan.
Toen De Vries zich in 1937 bij de Communistische Partij Nederland (CPN) aansloot, zag hij dit toch liever niet openbaar gemaakt. Voor marxist De Vries was de zaak immers eenvoudig: de ware kunstenaar diende samenvattend, begrijpend en beeldend onafhankelijk aan de zijde van de arbeidersklasse te gaan staan. Enkel zo konden ze hun strijd om vernieuwing leveren en overdragen. Deze maatschappelijke betrokkenheid betekende evenmin dat de kunstenaar lid diende te worden van een politieke partij om daar dan in zijn werk van te getuigen. De Vries had een hekel aan beginnende socialistische dichters die dachten dat sociaal inlevingsvermogen en socialistische onderwerpen goede poëzie opleverden. "Of men is kunstenaar, of men is propagandist. Een vereeniging van die twee bestaat niet," althans de ernstige, rechtlijnige De Vries.
Aan de andere kant liet hij vrienden die van zijn aanbeden communistische partijlijn afweken, ongemeen hard links liggen. Dit was het geval met historicus Jan Romein, schrijver-activist Jef Last en literator Dirk Coster. De Vries verweet vriend Coster dat hij "nooit de moed had gehad voorop te lopen in de strijd om een nieuwe wereldbeschouwing en in de achterhoede was terechtgekomen." Eind 1937, na kritiek van Coster op De Vries’ bekering tot het communisme, een aantal innige debatten over het Franse Volksfront, de Spaanse burgeroorlog en de politiek van de Sovjet-Unie en het verwijt van Coster aan De Vries dat als de Russen in Nederland zouden arriveren ze hem als eerste zouden ophangen, sloeg De Vries woedend de deur van het huis aan de Oude Delft achter zich dicht.
In zijn zoektocht naar de link tussen literator en politiek dier Theun de Vries is biograaf Van Galen helaas niet volledig geslaagd. Door zijn uitvoerige aandacht voor historische (vaak weinig relevante) details is hij een duidelijke visie op de Vries’ persoonlijkheid en zijn schrijverschap vergeten. Van Galen is dan wel weer zó thuis in het nagelaten werk dat hij de verschillende personages uit zijn boeken zorgvuldig weet te fileren om ze op die manier in het leven van De Vries zelf te integreren. Zo is de uitgebreide aandacht van De Vries in 'Rembrandt' (het verhaal van de laatste twintig jaren uit het leven van de schilder, met als dieptepunten zijn faillissement en boedelverkoop en de vroege dood van zijn nieuwe liefje Hendrickje Stoffels) voor zoon Titus heel opvallend. Het is alsof De Vries zijn aandacht bewust in de richting van de zoon verschoof, aldus Van Galen. Alsof hij zich gemakkelijker met Titus, door wiens ogen hij de vader kon bekijken als zag hij de tegenslagen en het bankroet van zijn eigen vader, kon identificeren. Of zoals De Vries zelf ooit over zijn nagelaten oeuvre zei: "Alles zit in mijn boeken. Je moet het alleen weten op te sporen. Je hebt dan een soort literaire detective nodig om het allemaal terug te vinden."
Theun de Vries: een schrijversleven 1907-1945 / J. van Galen. - Soesterberg : Aspekt, 2011. - 644 p.
Reacties