Dat de drankzuchtige burgemeesterszoon J.C. Bloem ook een aardig stukje kon dichten, bewijst zijn Officiersschap in de Orde van Oranje-Nassau. Want, zoals algemeen geweten: zo'n titel verdien je niet zomaar. Dientengevolge leest het palmares van deze stugge oud NRC-redacteur dan ook als een volledige Winkler Prins met donkerblauwe omslag: lamlendige, zwijgzame dagen op de achterbank van een automobiel, betaald met grootvaders erfenis. Over één van die heroïsche herfstritjes met collega-schrijvers Jan Slauerhoff en Theun de Vries en onderwijzer Gerben Brouwer schreef die middelste nogal droogjes in zijn herinneringen: "Zo reden daar drie stugge Friezen in de rammelende auto langs ’s Heren nachtelijke wegen, en zeiden, waarschijnlijk alle drie om een andere reden, boe noch ba." Wat de achterbankgezetene J.C. Bloem betrof, nogal wiedes. Die trachtte, met door de koude gebarsten lippen en tranen in de ogen, krampachtig een einde te maken aan een reeds lang ingezet, schots en scheef herfstsonnet...
Herfststorm
Nu vieren alle winden hunne toomen,
De hechte zomerbouw stort steen na steen,
De wereld valt als een oud huis ineen:
Molmzwarte balken kraken van de boomen,
Flarden behang van blaren neder komen;
Een lucht van roet drukt landen, dras als veen,
Gelijk een water breekt door dijken heen
Gaan regenvlagen in geweldige stroomen.
Weldra besneeuwt de winter deze puinen
Van wat den aanval der seizoenen duldde;
Maar alle winter vindt zijn zeker tanen.
Dan treedt de lente in nieuwe aardsche tuinen,
Die langs de dingen glimlacht bleek en gulden
Met een gelaat verteederd door veel tranen.
Herfststorm
Nu vieren alle winden hunne toomen,
De hechte zomerbouw stort steen na steen,
De wereld valt als een oud huis ineen:
Molmzwarte balken kraken van de boomen,
Flarden behang van blaren neder komen;
Een lucht van roet drukt landen, dras als veen,
Gelijk een water breekt door dijken heen
Gaan regenvlagen in geweldige stroomen.
Weldra besneeuwt de winter deze puinen
Van wat den aanval der seizoenen duldde;
Maar alle winter vindt zijn zeker tanen.
Dan treedt de lente in nieuwe aardsche tuinen,
Die langs de dingen glimlacht bleek en gulden
Met een gelaat verteederd door veel tranen.
J.C. Bloem, uit: Verzamelde gedichten (2002)
Reacties