Doorgaan naar hoofdcontent

A pussy, a pussy, my kingdom for a pussy...


Samen met uitgeverij Prometheus/Bert Bakker begon de Haagse Koninklijke Bibliotheek vijf jaar geleden aan een serie bloemlezingen uit de Nederlandse en Vlaamse literatuur. Dit leidde aanvankelijk tot meer dan 1000 kindergedichten bijeengescharreld door Gerrit Komrij, in 2009 kwam daar nog een bundel kinderliteratuur onder supervisie van schrijver Abdelkader Benali bij en het jaar daarna een verzameling reisliteratuur gebloemleesd door publicist Jan Blokker. Toen NRC-critica Elsbeth Etty zich vorige zomer in de kelders van de Nederlandse Koninklijke Bibliotheek begroef, op zoek naar twintigste-eeuwse erotiek in de letteren van de Lage Landen, moest daar wel een vierde deel van komen. Na een aantal "druilerige maanden" kreunen tussen rekken vol lang vergeelde seksblaadjes zoals 'Chick' en 'Candy' en "ranzige romannetjes over incest tussen vaders en dochters, voorzien van inleidingen door fake-professoren in de seksuologie," diste Etty precies vierentachtig erotische verhalen op. Chronologisch bundelde zij een resem bekende en minder bekende schrijvers die ooit, al dan niet in een onbewaakt ogenblik, de vleselijke lusten aan het gewillige papier toevertrouwden. Gedurende haar selectieproces liet de invloedrijke Nederlandse critica romanfragmenten bewust links liggen daar het in stukken snijden en het zonder context opdienen van bepaalde romanscènes "een vorm van omgekeerde censuur" zou betekenen. In haar inleiding onderschrijft ze, als vrouwelijk auteur, het huizenhoge cliché dat mannen enkel aan hun trekken komen met behulp van onpersoonlijke seksscènes, terwijl vrouwen eerder een (kort)verhaal nodig hebben om in de stemming te komen. Bovendien blijkt suggestie bij vrouwen veel effectiever te werken en hebben de dames, als we de Amerikaanse schrijfster Erica Jong mogen geloven, de erogene zones blijkbaar in de kop steken.
De vraag of bij erotische schrijfsels het literaire karakter dan wel de prikkeling dient te domineren, hield de bloemlezeres bij de keuze van haar verhalen voortdurend bezig. Uiteindelijk voldeed het peil van Etty’s eigen geilheid als maatstaf bij de selectie van de kortverhalen en geeft ze graag toe dat ze geprikkeld wordt door alle denkbare pornoclichés, zolang ze maar goed geschreven zijn: "Verboden seks, aberraties van welke aard dan ook, onmogelijke verlangens, niet te beheersen obsessies en ga zo maar door." Met de erotische spanning van het vooruitgeschoven verboden genot, zoals in de verschillende sensuele passages uit Vladimir Nabokovs 'Lolita', als voornaamste graadmeter, aldus de samenstelster.
Met een langzaam zinderende ode aan de naar Oblomov gemodelleerde Orlando Orlandini in het kortverhaal 'De lof der luiheid' bijt Louis Couperus (1863) als oudste de spits af: "Wat is het, juist door die vlieg, stil om mij, roerloos stil. Op mijn schrijftafel hóór ik een roos ontbladeren. De parfum van die abrikozen is wel heel zwoel, heel zwaar…" Terwijl de jonge Utrechtse columniste Renske de Greef (1984), die de lesbische liefde in korte, staccato commando’s beveelt, deze bloemlezing meer dan honderd jaar later nagenoeg uitfluit: "Het idee om mijn kut te tonen is zo plastisch opeens. Dan haar kut maar. Ik zak op mijn knieën en kijk naar haar kut. Hij is mooi, geschoren, subtiel. Maar hij is vooral zo ontzettend dichtbij." Of de vleselijke lust in Nederlandstalige kortverhalen gelijke tred houdt met onze almaar losser wordende maatschappelijke mores is een andere studie waard. Feit is dat Etty’s ervaring bij het in elkaar puzzelen van deze bloemlezing is dat "goede erotica per definitie goede literatuur is." Bijgevolg kan een goed eroticum het niet stellen zonder "luisterrijke metaforiek, fantasie, meesterlijke dialoog en splijtend psychologisch inzicht." Toch wordt op verschillende pagina’s in expliciete beelden heel wat afgevogeld en tussen al dat liefde bedrijven door vaak over weinig andere dingen gepalaverd. Geen grote levensvragen bijvoorbeeld, nagenoeg geen verbeelding en vaak uitsluitend seks als opstap naar weinig meer. Zo is er de Nederlands-Surinaamse televisiepresentator Guilly Koster (1955) die zich in het kortverhaal 'Video' uit als een opvallende belijder van een weinig uitgepuurde vorm van voyeurisme. Met een stethoscoop in de ene hand en de andere rond het geslachtsdeel geklemd, kijkt de hoofdpersoon door een spleet in de muur toe hoe een grote blonde vrouw zich laat vullen door twee zwarte mannen. Waarop een van die kleurlingen: "White girls are always ’ot in die pussy!" Terwijl in het verhaal 'Haar knie woof wuivend langs de hemel' van Heere Heeresma (1932), auteur van de semipornografische klassieker 'Gelukkige paren', de onappetijtelijke Ada Wildekamp erin slaagt een jonge crimineel mee naar huis te lokken. Van zodra de dame in kwestie zich heeft uitgekleed, smelt ’s mans erectie echter als sneeuw voor de zon: "Zijn luststengel. Klein, ineengeschrompeld en tot niets in staat.[…] Als de mosterd nadat de kroketten zijn gegeten. Maar ze had nog in het geheel niets geconsumeerd!"
Verder worden in deze bloemlezing wel meer clichés voor verhalen gehouden. Zo is er plaats voor Anne Vegter (1958) die in 'Metroseks' een Rotterdams schoolmeisje laat fantaseren over een roodharige man, huppelt uit de pen van Manon Uphoff (1962) een piepjong meisje met een veel oudere man naar een pension vol hitsige gastarbeiders en beschrijft Monika Sauwer (1946) in 'Container' de belevenissen van een getrouwde vrouw die het echtelijk bed deelt met een stoere vuilnisman: "Zijn lul dringt zonder scrupules binnen. Machteloos neergedrukt moet ik zijn stoten ondergaan." De mannelijke erotische fantasie van de ervaren vrouw wordt dan weer geïllustreerd in Bernard Dewulfs (1960) 'Pense à moi': "Ze konden vaak zijn moeder zijn, maar wanneer hij in de klas tijdens hun oefeningen langs hun volleerde lichamen liep, voelde hij een verlangen dat hij niet ervoer bij leeftijdgenoten." Terwijl Remco Camperts (1929) Dirk Veenman zich niet realiseert wat de gevolgen kunnen zijn van een vriendelijk "Ja, lagen we maar lekker warm in bed" tegen een van de koude op haar vingers blazende wildvreemde vrouw in het postkantoor.
Omdat de volwassen verbeelding de meeste erotische verhalen al minstens voor één keer heeft beleefd, komen ze, eenmaal aan het papier toevertrouwd, nogal snel over als langdradige platitudes. Toch vallen er bij schrijvers, die in eerste instantie weinig met erotiek vandoen hebben en de platgetreden paden van de erotische fantasie laten voor wat ze is, een aantal pareltjes te rapen. Zo is er het bloedgeile gedicht 'Luís Cimatarra: De heilige Maria Juana' van W.F. Hermans (1921): "En mijn horizontale mond/vormt een kruis met je verticale: je snede.[…] Onze naakte helften liggen samen/als de kiemlobben van een gepelde boon." Een paar verhalen verder is het de beurt aan de immer metafysische Harry Mulisch (1927) die met zijn 'Harry en het woord' bewijst dat lust en humor wel degelijk door één deur kunnen. Terwijl de kleine Harry niet weet wat neuken betekent, is hij er rotsvast van overtuigd (want hij heeft het tenslotte zijn vriendje Koos Bakker beloofd) dat hij het zeker gaat doen: "Misschien was neuken wel een woord uit een vreemde taal, dat zou heel goed kunnen, dat het bij voorbeeld een duits woord was. Maar dan betekende het ook iets, bij voorbeeld iets waar in het nederlands geen woord voor bestond!" Zelfs in de oorlogsherinnering van de Vlaamse schrijver Marnix Gijsen (1899), die in zijn verhaal nochtans beweert dat de jeugd de tijd is van het academische voelen, levert de bandeloze Petronella op een tram orale diensten aan een neger: "Je smaakt naar noga." Waarop de neger "het wijf op haar dikke achterste sloeg" en de schrijver op die manier met een trauma opzadelde.
Met zo’n dikke duizend pagina’s is deze uitvoerige bloemlezing een rijke oogst van vaak suggestieve en evenzeer expliciet verantwoorde erotische literatuur. Fans van het erotisch onzegbare komen beslist aan hun trekken en voor doodgewone geilaards is er de zekerheid dat goede erotica niet altijd goede literatuur is maar dat ze, ook zonder prenten, bevrediging kunnen schenken.


De Nederlandse erotische literatuur in 80 en enige verhalen / samengesteld door Elsbeth Etty. – Amsterdam : Prometheus, 2012. – 1042 p.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten...

"Mijn leven was onloochenbaar leeg en nutteloos, maar zeg nooit tegen de lelie die door regen en wind is geveld: richt je op en bloei als vanouds. Mijn hart bloedde uit een dodelijke wond, maar op een andere manier kon ik niet leven." Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten. Dat, en het verplengen van tonnen tranen door de in een bad vol sombere gedachten badende ik-figuur uit deze novelle. De tweeëntwintigjarige Mary Shelley snijdt en slaat, zeker vanaf ongeveer driekwart boek, de lezer voortdurend in de armen en om de oren. Autobiografisch, deze tweehonderd jaar oude amoureuze vader-dochterdingetjes door de blik van de jonge Mathilda? Geen idee. In ieder geval is de zelfgekozen eenzaamheid van deze Mathilda van een gans andere orde dan die van pakweg Amy Winehouse . De hoop ooit voor iemand nog genegenheid te kunnen voelen, was bij de betreurde Londense zangeres-met-ook-vaderdingetjes in de mee...

Djoos Utendoale tient le fou avec moi: verzen geschreven in de taal van de volksmens aan weerskanten van de 'schreve'.

Utendoale, uit de vallei of het dal van de West-Vlaamse bergen. Djoos, van Joris. Afkomstig van Westouter: pater Joris Declercq. Troubadours en kleinkunstenaars uit de regio zoals Antoon vander Plaetse, Gerard Vermeersch en Willem Vermandere namen Declercqs verzen in hun repertorium op. Van Boeschepe tot Cassel en van Ieper tot Ekelsbeke, de ganse Westhoek ging aan Utendoales rijmsels kapot. Vlinders zijn er hellekapellen, butterschitters of flikflodders. Averullen, mulders en roenkers worden in gangbaar Nederlands meikevers. Voetelingen, sokken. Nuus, wij. Hadden pendelaars geen files onderweg dan was het volop vroeger thuus komm'n of dan-ze peisden. De poëzie van Djoos Utendoale is geschreven in een bijzonder zingend taaltje: het Westhoeks. Over de invloed van dialecten moeten we, althans pater Joris Declercq, niet al te neerbuigend doen: "En moest Luther de bijbel in het Nederduits vertaald hebben en niet in het Hochdeutsch, de taal van zijn geboortestreek, dan sprak de he...

"Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles."

"Eén ding weet ik wel," zei Franny. "Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles. Die lui waar jij het over hebt laten geen enkel mooi ding achter. Het enige dat de iets beteren misschien doen is min of meer binnen in je hoofd kruipen en daar iets achterlaten, maar enkel en alleen omdat ze dat doen, enkel en alleen omdat ze weten hoe ze iets moeten achterlaten hoeft dat nog geen gedicht te zijn. Het kan best zo zijn dat het niet meer is dan een of ander hoogst intrigerend grammaticaal uitwerpsel - excuseer mijn woordkeus."  Net zoals bij de Vlaamse schrijver Paul Brondeel is bij deze Franny die 'r' er eigenlijk te veel aan. Om nog maar te zwijgen over wat Nabokov, die beginregels van zijn 'Lolita' indachtig, tong- en keelklankgewijs met die dubbele 'o' uit Zooey zou aanvangen. Feit is dat deze J.D. Salinger vandaag precies vijftien jaa...