Doorgaan naar hoofdcontent

Cahier vol lezenswaardige reflecties over collectiebeheer in en rondom Vlaanderen...

Dit cahier ontstond als uitloper van een tweede lezingenreeks in 2011 rond collecties. Aankoopverantwoordelijken en collectievormers van Vlaamse, Waalse, federale en buitenlandse erfgoedinstellingen namen toen maandelijks het woord rond een specifiek thema dat aanleunde bij behoud, beheer, presentatie, onderzoek en documentatie van hun collecties. Een jaar daarvoor kwamen, in een gelijkaardige reeks voordrachten, de beleidsmakers van de Vlaamse kunstmusea voor hedendaagse en oude kunst aan bod. Ook hun visies werden toen aan het papier van een cahier toevertrouwd. Voor de huidige editie waren er bovendien sprekers die buiten het onderzoeksgebied van de kunst gezocht moesten worden. Zo was er in het voorjaar van 2011 een themalezing rond oorlogserfgoed en stonden later dat jaar niet-Europese collecties, onder meer die van het Tervuurse Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (KMMA) en van het gloednieuwe Antwerpse Museum aan de Stroom (MAS), centraal. Verder gaven Ann Diels, conservator van het Zeeuws Museum, en Cathy Ross, collectiebeheerder van het Museum of London, door hun bijdragen aan de lezing over collecties van stads- en regiomusea het geheel een internationaal cachet. Zelfs aan de bij enkele grote bedrijven gevoerde collectiepolitiek, zoals die bij de Nationale Bank van België en Belgacom, werd eind september 2011 een volledige voordracht gewijd.


De bundel zelf wordt afgetrapt door kunstwetenschappers Hans De Wolf en Frank Maes die in twee lezenswaardige bijdragen over collectieonderzoek teruggrijpen naar de beeldtaal van de Vlaamse kunstenaar Marcel Broodthaers, onderdeel van de ruggengraat van de Gentse S.M.A.K.-collectie, om hun betoog kracht bij te zetten. Uit de diverse bijdragen blijkt dat de uitdagingen en de mogelijkheden voor de toekomst van de beschreven collecties vrij uiteenlopend zijn. Toch schenken meerdere sprekers ruime aandacht aan het belang van ‘contextualisering’ bij het beheer van hun collectie. Zowel de verschillende oorlogserfgoedbewaarders als de in het cahier opgenomen ‘maatschappelijke instellingen’, zoals het Museum dr. Guislain, wijzen op de noodzaak hiervan. Ook de instellingen die in hun voordracht het thema ‘publiek-privaat’ belichten, onder meer de collectie Roger Raveel en het Museum Dhondt-Dhaenens, benadrukken de context waarin hun collecties functioneren. Terwijl de ene het heeft over kleine ingrepen die historische objecten in de collectie mee helpen evolueren naar een meer hedendaagse context, wijst de andere op het belang van context bij ontstaan en herkomst van de verzamelde objecten.
Dominiek Dendooven van In Flanders Fields heeft het over ‘context’ als hij schrijft over de uiteenlopende opvattingen van musea en privéverzamelaars over de te belijden scenografie, de wijze waarop de verzamelde voorwerpen in een verhaal worden gepast. In het geval van de Eerste Wereldoorlog zien verzamelaars bijvoorbeeld geen heil in het uit elkaar halen van hun collectie voor louter publieksdoeleinden. Voor hen behoort deze oorlog immers nog niet tot het verleden. Ook de Nederlander Kees Ribbens, verbonden aan het NIOD, het Amsterdamse Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, wijst op het belang van ‘contextualisering’ van oorlogserfgoed in tijd en betekenis. Hij illustreert dit door te wijzen op de betekenis van de materiële en immateriële dimensies die met dit soort van erfgoed zijn verbonden. Besluiten doet Ribbens met de vaststelling dat het bij het beheer van oorlogserfgoed nooit draait om de objecten zelf maar om het concretiseren van de ingrijpende historische ervaring die ‘oorlog’ heet. De discussie bij de beslissing over wat hiervan dan bewaard dient te worden, stelt Ribbens gelijk aan datgene wat precies bewaard is gebleven. Pool Andries, hoofd collectie van het Antwerpse FotoMuseum, beschouwt zijn collectie dan weer als een voortdurende opmaat naar meer. Het collectiemateriaal zelf kan in zijn ogen pas getuigen van een welbepaalde fotografische praktijk als die wordt gekaderd in de bredere culturele context waarin zij oorspronkelijk dreef.
Mireille Holsbeke, medewerker etnografische collecties van het in 2011 opengestelde Antwerpse MAS, durft zich in haar bijdrage opvallend kritisch op te stellen voor de plaats die haar collectie binnen het grotere geheel van het MAS kreeg toebedeeld. Het nieuwe museum koos immers voor een theaterscenografie, een totaalervaring waarbij, om een zo groot mogelijk publiek te bereiken, naast de visuele ervaring ook gefocust wordt op geluid en tastzin. Het referentiekader waarin het verhaal van Antwerpen, de haven en de wereld moest worden verteld, is volgens Holsbeke uiteindelijk te veel tot de stad zelf beperkt gebleven. Ze wijst hierbij op het feit dat ook de Antwerpse etnografische collecties, zoals overal ter wereld, zijn gegroeid vanuit een koloniaal verleden en de begin twintigste-eeuwse wetenschappelijke belangstelling voor vreemde culturen. De bedoeling om deze collecties in het MAS in te schakelen om het multiculturele karakter van het huidige Antwerpen te illustreren, noemt ze niet meer dan nobel. Door de typische historiek vereist de presentatie van etnografisch erfgoed juist een omzichtige aanpak die binnen het huidige MAS-kader gedeeltelijk ontbreekt. Ook in de Amerika-presentatie, met heel wat aandacht voor de totaliteit van de precolumbiaanse Janssen-collectie zoals gepresenteerd binnen de box ‘leven en dood’, ziet Holsbeke niets anders dan een voorstelling van Amerika als een continent van dode culturen. Zo wordt voorbijgegaan aan actuele en meerlagige verhalen over verandering en continuïteit. Hiermee bewijst Holsbeke dat de integratie van een kleinere deelcollectie binnen een groter (stads)verhaal voor een groot deel ten koste is gegaan van de specificiteit van de inhoudelijke en historische context van haar etnografische collectie. Zij vraagt zich dan ook terecht af hoe de specifieke expertise rond (deel)collecties in dit ruime (stads)verhaal kan worden bewaard en verder uitgebreid.
Daar waar Rudi Van Doorslaer, directeur van het Brusselse Studie- en documentatiecentrum Oorlog en hedendaagse Maatschappij (SOMA), het verhaal over Gent, zoals verteld in het Gentse StadsMuseum (STAM), gedeeltelijk hekelt en ter plaatse vertaald ziet als dat van de ‘grote’ stadsstaat Vlaanderen dat abrupt eindigt in de Nieuwe Tijd om plots weer verder te gaan in deze tijd, worden de etnografische collecties in het Antwerpse geval te veel gebruikt om het referentiekader van de stad zelf aan te dikken. Voor Antwerpen kunnen we dus spreken over een nalatigheid in de wijdsheid van de blik, terwijl in Gent door heuse tijdsprongen de Belgische context vaak is vergeten.
Over het belang van ‘contextualisering’ bij het beheer van hun collectie zijn de meeste specialisten het met elkaar eens. Al laat de vertaling ervan naar de werkelijkheid vaak ruimte voor discussie. Aangename bijkomstigheid: de pdf-versie van dit cahier vol boeiende collectiereflecties is terug te vinden op de website van het steunpunt BAM.


Cahier : over collecties² / Annick Hus, An Seurinck, Alexander Vander Stichele en Robin D’hooge. – Brussel : Agentschap Kunsten en Erfgoed, 2012. – 242 p.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten...

"Mijn leven was onloochenbaar leeg en nutteloos, maar zeg nooit tegen de lelie die door regen en wind is geveld: richt je op en bloei als vanouds. Mijn hart bloedde uit een dodelijke wond, maar op een andere manier kon ik niet leven." Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten. Dat, en het verplengen van tonnen tranen door de in een bad vol sombere gedachten badende ik-figuur uit deze novelle. De tweeëntwintigjarige Mary Shelley snijdt en slaat, zeker vanaf ongeveer driekwart boek, de lezer voortdurend in de armen en om de oren. Autobiografisch, deze tweehonderd jaar oude amoureuze vader-dochterdingetjes door de blik van de jonge Mathilda? Geen idee. In ieder geval is de zelfgekozen eenzaamheid van deze Mathilda van een gans andere orde dan die van pakweg Amy Winehouse . De hoop ooit voor iemand nog genegenheid te kunnen voelen, was bij de betreurde Londense zangeres-met-ook-vaderdingetjes in de mee...

Djoos Utendoale tient le fou avec moi: verzen geschreven in de taal van de volksmens aan weerskanten van de 'schreve'.

Utendoale, uit de vallei of het dal van de West-Vlaamse bergen. Djoos, van Joris. Afkomstig van Westouter: pater Joris Declercq. Troubadours en kleinkunstenaars uit de regio zoals Antoon vander Plaetse, Gerard Vermeersch en Willem Vermandere namen Declercqs verzen in hun repertorium op. Van Boeschepe tot Cassel en van Ieper tot Ekelsbeke, de ganse Westhoek ging aan Utendoales rijmsels kapot. Vlinders zijn er hellekapellen, butterschitters of flikflodders. Averullen, mulders en roenkers worden in gangbaar Nederlands meikevers. Voetelingen, sokken. Nuus, wij. Hadden pendelaars geen files onderweg dan was het volop vroeger thuus komm'n of dan-ze peisden. De poëzie van Djoos Utendoale is geschreven in een bijzonder zingend taaltje: het Westhoeks. Over de invloed van dialecten moeten we, althans pater Joris Declercq, niet al te neerbuigend doen: "En moest Luther de bijbel in het Nederduits vertaald hebben en niet in het Hochdeutsch, de taal van zijn geboortestreek, dan sprak de he...

"Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles."

"Eén ding weet ik wel," zei Franny. "Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles. Die lui waar jij het over hebt laten geen enkel mooi ding achter. Het enige dat de iets beteren misschien doen is min of meer binnen in je hoofd kruipen en daar iets achterlaten, maar enkel en alleen omdat ze dat doen, enkel en alleen omdat ze weten hoe ze iets moeten achterlaten hoeft dat nog geen gedicht te zijn. Het kan best zo zijn dat het niet meer is dan een of ander hoogst intrigerend grammaticaal uitwerpsel - excuseer mijn woordkeus."  Net zoals bij de Vlaamse schrijver Paul Brondeel is bij deze Franny die 'r' er eigenlijk te veel aan. Om nog maar te zwijgen over wat Nabokov, die beginregels van zijn 'Lolita' indachtig, tong- en keelklankgewijs met die dubbele 'o' uit Zooey zou aanvangen. Feit is dat deze J.D. Salinger vandaag precies vijftien jaa...