Doorgaan naar hoofdcontent

Dringend gezocht: bevlogen biograaf mét expertise van nieuwbakken Vlaamse letteren voor afhandeling Consciencebiografie...

"De vader geeft zyn' zoon aen Satans helsche geesten: / De vrouwe zit verdwaelt tusschen wanschapen' beesten: / Zy zoent het ruige dier dat haer zyn' kaken biedt / en grimmend op haer ziet." Deze akelige, visionaire voorstelling van een door de stoomtrein verleid treingezelschap is terug te vinden in het boekje Phantazy (1837). Het gedicht 'Satans wagen of het stoomtuig. Phantastisch dichtstuk', een buitengewone evocatie van de stoomtrein als schepping der duisternis die mensen meelokt en flirt met de chaos, zou spontaan zijn ontstaan toen Hendrik Conscience voor het eerst de trein nam. Samen met In 't Wonderjaer (1837), De leeuw van Vlaenderen (1838) en een aantal nauwelijks bekende Franstalige werken uit Consciences beginperiode, vormt dit bundeltje fantastische teksten het startpunt van wat ooit een biografie moest worden.

 

Karel Wauters, als kenner van het Europese culturele geestesleven van de romantiek en de geschiedenis van de Vlaamse letterkunde in de negentiende eeuw verbonden aan de Universiteit Antwerpen, werkte jarenlang aan een biografie van de Vlaamse schrijver Hendrik Conscience (1812-1883). Helaas beletten ziekte en een vroegtijdige dood in 2010 Wauters deze monografie af te werken. Naar aanleiding van het Consciencejaar in 2012 besloot het Letterenhuis deze deelbiografie toch uit te geven. Op basis van het in 1888 postuum gepubliceerde autobiografische Geschiedenis mijner jeugd, schetst Wauters in zijn vroeggeboorte een volledig en diepgravend portret van de jonge Hendrik Conscience, Vlaams schrijver in wording. Tegen een duidelijk afgelijnd decor van Antwerpen aan het begin van de negentiende eeuw staat de biograaf vervolgens uitvoerig stil bij het volksleven waaraan de jonge Conscience, zoon van een Franse Nederlandsonkundige soldaat en een analfabete Vlaamse moeder, deelnam. Wauters onderstreept herhaaldelijk het belang van Consciences jeugdjaren als voedingsbodem voor de verschillende onderwerpen die later in zijn vele romans aan bod zouden komen en die hem ook in staat stelden de wensen van zijn publiek heel precies aan te voelen. Het volksleven werd voor Conscience, die al van jongs af aan een onnavolgbare drang tot lezen, vertellen en een opgaan in de wereld van de verbeelding voelde, een bron voor zijn latere verhaalkunst en zijn kennis van het volksgemoed. De Nederlandse letterkundige August Snieders (1825-1904) had het over Consciences vermogen om "in de volksbuurt, blijkbaar als uitspanning, met de kleinste en nietigste aardigheden tot op de verstandelijke hoogte zijner omgeving af te dalen."
Aanvankelijk schopte de jonge Conscience het tot ondermeester in het Antwerpse Delin-instituut. In volle Belgische Omwenteling werd hij beroepsmilitair, voor een groot stuk om van de dominante bemoeizucht van zijn vader Pierre verlost te zijn, en raakte, als 18-jarige soldaat, in het najaar van 1830 zelfs betrokken bij het fameuze bombardement op Antwerpen. Eenmaal de rust terugkeerde, brak voor soldaat Conscience bij het Tweede Jagers een periode aan van relatieve vrede, belangrijk voor zijn ontwikkeling als schrijver. Hij raakte geïnteresseerd in de positieve wetenschappen en nam tekenlessen en lessen Duits. Na stationnementen in Henegouwen, Brugge, Damme en Gent ging het, vanaf de zomer van 1834, voor een langere periode naar het Nederlandse Venlo, een oord met veel "boekverkoopers" en een heus leeskabinet. In zijn verlofperiodes kwam de jonge Antwerpse soldaat opnieuw in contact met dichter, prozaschrijver en oude speelkameraad Jan de Laet (1815-1891). Tijdens deze ontmoetingen vertelden beide vrienden honderduit over literatuur, kunst en poëzie. Terwijl zijn jeugdkameraad een ontwikkelde en gecultiveerde man geworden was, moest Conscience vaststellen dat hij zijn tijd "onder de soldaten had verkwist" en hij zich "nevens hem, als een nietig mensch diende te erkennen."
Ondanks de schaarste aan andere bronnen uit de jeugdjaren van Hendrik Conscience hangt biograaf Wauters een doorleefd, coherent dubbelbeeld op van een aan de ene kant naar poëzie verlangende, bijwijlen mensenschuwe en onzekere schrijver die, gekenmerkt door een vergeetachtigheid die hem in het leger zelfs op een degradatie kwam te staan, stap voor stap op zoek gaat naar een eigen taal. Anderzijds maken we ook kennis met een toegewijde Conscience die als jonge soldaat stukken schrijft die door zijn collega-militairen worden opgevoerd of die hij, zoals zijn toespraak ter gelegenheid van de geboorte van de latere Leopold II waarmee hij zelfs het officierspubliek in sterke mate wist te ontroeren, zelf voorleest. Zich concentrerend op deze teksten, die mijlenver afstonden van zijn latere vaak opgepoetste en door zelfcensuur afgevlakte verhalen, toont Wauters op gedegen wijze hoe de bevlogen jongeling stevig inhakt op gevestigde reputaties. 
Vanaf 1837, het moment waarop Conscience in eigen beheer zijn eerste roman In 't Wonderjaer, als eerste volledig geschreven in de Vlaamse taal, aflevert, kan Wauters zich buigen over een goed gedocumenteerd archief. Hierdoor wordt het levensverhaal van de debuterende twintiger opnieuw van verschillende kanten belicht. In een tijdperk zonder literaire infrastructuur, maar ook zonder enige andere auteurs van betekenis en zonder een officiële spelling, diende Conscience zijn Vlaamse taal als het ware zelf al schrijvend uit te vinden. Zijn biograaf onderstreept gretig het bewonderenswaardige aan deze prestatie. Zelfs de pas dienstdoende Belgische koning Leopold I, op zoek naar een eigen identiteit voor zijn jonge Belgische staat, voorzag de beginnende Vlaamse schrijver in een gunstige subsidieregeling.
Deze deelbiografie eindigt met de publicatie De leeuw van Vlaenderen, een ondubbelzinnige lofzang op het Vlaamse verleden en de verdrukte volkstaal. In dit heldenepos toont Conscience zich opnieuw een uitzonderlijk begenadigde verteller. Naast de incarnatie van volkse deugden en eigenschappen zijn de twee hoofdpersonages, Jan Breydel en Pieter De Coninck, evenzeer verwijzingen naar Conscience zelf. Breydel erfde ’s mans emotionaliteit en De Coninck zijn onmiskenbare leiderschapscapaciteiten: "Deconinck had door zyne welsprekendheid de harten zyner broederen zoo groot gemaekt dat zy geen jok meer konden dragen." Als we weten dat Consciences volledige publieke leven na dit magnum opus nog moest beginnen en Wauters' geestdriftige expertise in deze niet valt te evenaren, dan wordt duidelijk dat de toekomstige biograaf voor een ontzaglijke uitdaging staat. 


Hendrik Conscience van geboorte tot Leeuw 1812-1838 / K. Wauters. – Brussel : ASP, 2012. – 296 p.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten...

"Mijn leven was onloochenbaar leeg en nutteloos, maar zeg nooit tegen de lelie die door regen en wind is geveld: richt je op en bloei als vanouds. Mijn hart bloedde uit een dodelijke wond, maar op een andere manier kon ik niet leven." Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten. Dat, en het verplengen van tonnen tranen door de in een bad vol sombere gedachten badende ik-figuur uit deze novelle. De tweeëntwintigjarige Mary Shelley snijdt en slaat, zeker vanaf ongeveer driekwart boek, de lezer voortdurend in de armen en om de oren. Autobiografisch, deze tweehonderd jaar oude amoureuze vader-dochterdingetjes door de blik van de jonge Mathilda? Geen idee. In ieder geval is de zelfgekozen eenzaamheid van deze Mathilda van een gans andere orde dan die van pakweg Amy Winehouse . De hoop ooit voor iemand nog genegenheid te kunnen voelen, was bij de betreurde Londense zangeres-met-ook-vaderdingetjes in de mee...

Djoos Utendoale tient le fou avec moi: verzen geschreven in de taal van de volksmens aan weerskanten van de 'schreve'.

Utendoale, uit de vallei of het dal van de West-Vlaamse bergen. Djoos, van Joris. Afkomstig van Westouter: pater Joris Declercq. Troubadours en kleinkunstenaars uit de regio zoals Antoon vander Plaetse, Gerard Vermeersch en Willem Vermandere namen Declercqs verzen in hun repertorium op. Van Boeschepe tot Cassel en van Ieper tot Ekelsbeke, de ganse Westhoek ging aan Utendoales rijmsels kapot. Vlinders zijn er hellekapellen, butterschitters of flikflodders. Averullen, mulders en roenkers worden in gangbaar Nederlands meikevers. Voetelingen, sokken. Nuus, wij. Hadden pendelaars geen files onderweg dan was het volop vroeger thuus komm'n of dan-ze peisden. De poëzie van Djoos Utendoale is geschreven in een bijzonder zingend taaltje: het Westhoeks. Over de invloed van dialecten moeten we, althans pater Joris Declercq, niet al te neerbuigend doen: "En moest Luther de bijbel in het Nederduits vertaald hebben en niet in het Hochdeutsch, de taal van zijn geboortestreek, dan sprak de he...

"Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles."

"Eén ding weet ik wel," zei Franny. "Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles. Die lui waar jij het over hebt laten geen enkel mooi ding achter. Het enige dat de iets beteren misschien doen is min of meer binnen in je hoofd kruipen en daar iets achterlaten, maar enkel en alleen omdat ze dat doen, enkel en alleen omdat ze weten hoe ze iets moeten achterlaten hoeft dat nog geen gedicht te zijn. Het kan best zo zijn dat het niet meer is dan een of ander hoogst intrigerend grammaticaal uitwerpsel - excuseer mijn woordkeus."  Net zoals bij de Vlaamse schrijver Paul Brondeel is bij deze Franny die 'r' er eigenlijk te veel aan. Om nog maar te zwijgen over wat Nabokov, die beginregels van zijn 'Lolita' indachtig, tong- en keelklankgewijs met die dubbele 'o' uit Zooey zou aanvangen. Feit is dat deze J.D. Salinger vandaag precies vijftien jaa...