Dit heerlijke boekje dus, met aan de ene kant een rijkgevulde Kempense wielercarrière, met meer dan 1000 gewonnen baan- en wegwielerwedstrijden, van om en bij de twee decennia en aan de andere kant een zestienjarige langs de Wettersesteenweg, in beate bewondering voor zijn idool die in 1946 voor de tweede maal als eerste over De Ronde van Vlaanderen-eindstreep vloog. Dit heerlijke boekje dus, met aan de ene kant 'Grote Rik (Van Steenbergen)', in het echt waarschijnlijk veel liever aangesproken als 'kleine Kaers' (naar zijn grote voorbeeld Karel Kaers die in 1934 op negentienjarige leeftijd wereldkampioen op de weg werd), behept met een buitenaards recuperatievermogen en een aangeboren afkeer van extreme wielerhitte en venijnige hellingen, en aan de ander kant de scherpe, geromantiseerde wielerblik van zijn al even getalenteerde meesterknecht en collega-pistier, de latere wielerjournalist en ploegleider Fred De Bruyne. In het ogenblik waarop Rik Van Steenbergen zich in 1949, toen hij in Kopenhagen voor de eerste maal wereldkampioen wielrennen werd dankzij onder meer het voorbereidende werk van zijn piepjonge bewonderaar-vriend De Bruyne, naar het hotel van de Belgische wielerploeg begeeft, schuilt zelfs het begin van een heuse wielerroman, in werkelijkheid voer voor De Bruynes in de jaren 70 opgetekende memoires: "Ik ben hem niet gaan opzoeken na de aankomst, maar reed gewoon naar ons hotel. Toen we al lang gewassen waren kwam Rik, losgeraakt uit de greep van de supporters, binnen. Hij is me komen opzoeken in mijn kamer, nog helemaal bevuild en nat, maar met zijn nieuwe trui aan. Ook dan hebben we niet veel gesproken, alleen dit: "Fred, jongen, je deed het prachtig, dat zal ik nooit vergeten, dank!" Ik antwoordde overtuigend: "Alleen kon je het ook, Rik, je waart machtig vandaag." Hij knikte even met een glimlach: "Misschien, maar de kans om geklopt te worden was te groot!" Hij ging buiten waar hij weer werd overvallen door perslui en supporters. Ik bleef alleen achter, op mijn bed zittend. Ik was weer vriend van Rik, de "grote". Ik keek door het raam; op de daken van de huizen scheen de zon, alles lag te glinsteren. Het was helemaal anders dan vanmorgen, toen hingen er vuile grijze onweerswolken over Kopenhagen."
Djoos Utendoale tient le fou avec moi: verzen geschreven in de taal van de volksmens aan weerskanten van de 'schreve'.
Utendoale, uit de vallei of het dal van de West-Vlaamse bergen. Djoos, van Joris. Afkomstig van Westouter: pater Joris Declercq. Troubadours en kleinkunstenaars uit de regio zoals Antoon vander Plaetse, Gerard Vermeersch en Willem Vermandere namen Declercqs verzen in hun repertorium op. Van Boeschepe tot Cassel en van Ieper tot Ekelsbeke, de ganse Westhoek ging aan Utendoales rijmsels kapot. Vlinders zijn er hellekapellen, butterschitters of flikflodders. Averullen, mulders en roenkers worden in gangbaar Nederlands meikevers. Voetelingen, sokken. Nuus, wij. Hadden pendelaars geen files onderweg dan was het volop vroeger thuus komm'n of dan-ze peisden. De poëzie van Djoos Utendoale is geschreven in een bijzonder zingend taaltje: het Westhoeks. Over de invloed van dialecten moeten we, althans pater Joris Declercq, niet al te neerbuigend doen: "En moest Luther de bijbel in het Nederduits vertaald hebben en niet in het Hochdeutsch, de taal van zijn geboortestreek, dan sprak de he...
Reacties