Wat in het januarinummer van 'De Parelduiker' met de vondst van een kartonnen doos in het atelier van kunstenaar Michiel Schierbeek, waarin onder meer acht bewaarde brieven van diens moeder Frieda Koch, de toenmalige echtgenote van schrijver Bert Schierbeek, aan minnaar Lucebert, nog aanleiding was voor een alternatieve lezing van de driehoeksverhouding Koch-Schierbeek-Lucebert mondde afgelopen week op de cover van de papieren 'De Groene' uit in de veelbetekenende vraag 'Was Lucebert écht zo fout in de oorlog?' Of we hiermee nu getuige zijn van een pas ontluikend biografenrelletje tussen Graa Boomsma en Wim Hazeu en van een nieuwe, een meer genuanceerde dat wel, deuk in het blazoen van Lucebert, een van Nederlands belangrijkste naoorlogse dichters, zal de toekomst moeten uitwijzen. Feit is dat de Erven Koppijn, die de eerste acht brieven tussen Lucebert en jeugdvriendin Tiny Koppijn Schierbeek-biograaf Boomsma niet ter inzage hebben gegeven, het karwei waarbij biografen het slecht uitgevoerde huiswerk van collega-biografen moeten opsporen en verbeteren ondertussen nog moeilijker hebben gemaakt. Niettemin blijft het wel genadeloos aftellen richting die vijfentwintigste sterfdag van Bert Schierbeek, richting die negende juni dus, en de publicatie van het nu al veelbesproken Lucebert-addendum, vermomd als de langverwachte Schierbeek-biografie 'Niemand is waterdicht' van de hand van Graa Boomsma: "Tiny Koppijn blijkt veel zwarter (bruiner) te zijn en Lucebert heeft haar veel meer naar de mond gepraat en geprovoceerd dan ik dacht na lezing van de biografie van Hazeu. Speelde Lucebert een provocerend spel met woorden, waren zijn brieven vooral een dubieus gedachte-experiment van een ontluikende, romantische 'Sturm und Drang'-dichter van nog geen twintig jaar? Gelóófde hij zelf wel in zijn woorden? Een moeilijk te beantwoorden vraag. In ieder geval zijn de brieven veel minder eenduidig dan Hazeu het doet voorkomen."
Djoos Utendoale tient le fou avec moi: verzen geschreven in de taal van de volksmens aan weerskanten van de 'schreve'.
Utendoale, uit de vallei of het dal van de West-Vlaamse bergen. Djoos, van Joris. Afkomstig van Westouter: pater Joris Declercq. Troubadours en kleinkunstenaars uit de regio zoals Antoon vander Plaetse, Gerard Vermeersch en Willem Vermandere namen Declercqs verzen in hun repertorium op. Van Boeschepe tot Cassel en van Ieper tot Ekelsbeke, de ganse Westhoek ging aan Utendoales rijmsels kapot. Vlinders zijn er hellekapellen, butterschitters of flikflodders. Averullen, mulders en roenkers worden in gangbaar Nederlands meikevers. Voetelingen, sokken. Nuus, wij. Hadden pendelaars geen files onderweg dan was het volop vroeger thuus komm'n of dan-ze peisden. De poëzie van Djoos Utendoale is geschreven in een bijzonder zingend taaltje: het Westhoeks. Over de invloed van dialecten moeten we, althans pater Joris Declercq, niet al te neerbuigend doen: "En moest Luther de bijbel in het Nederduits vertaald hebben en niet in het Hochdeutsch, de taal van zijn geboortestreek, dan sprak de he...
Reacties