Doorgaan naar hoofdcontent

Renn, Barbusse en Remarque: de Eerste Wereldoorlog in iedere DDR-boekenkast...

"Door een bres in het gekerfde talud ontdek ik een diepte waarin zich de lichamen van Pruisische gardesoldaten bevinden die, naar het me voorkomt, als smekelingen geknield zitten en van achteren doorboord zijn, met bloedige gaten, gespietst. Een enorme Senegalese tirailleur is uit hun groep op de rand getrokken; verkrampt, verstard in de houding waarin hij gestorven is, steunt hij op de leegte, klampt er zijn voeten aan vast en staart naar zijn beide polsen die waarschijnlijk doorgesneden zijn toen een handgranaat die hij vasthield, ontplofte. Zijn hele gezicht beweegt alsof hij wormen kauwt."


In de DDR waren er, zo wil een mens zich wel eens herinneren, drie boektitels over de Eerste Wereldoorlog die opzichtig antimilitaristisch menig boekenkastuiterlijk dienden op te smukken. In eerste instantie was er het Dresdner pseudoniem Ludwig Renn (1889-1979), Oost-Duitse held van de arbeiders, onbesproken erevoorzitter van de landelijke PEN en alom gevierd kinderboeken- en reisverhalenschrijver, die in het no-nonsense 'Krieg' (1928) verhaal doet over zijn rol als militair in het Eerste Koninklijke Saksische Lijfregiment Grenadiers nr. 100. Een soldateske DDR-streekgenoot dus, bovendien iemand, als zeldzaamheid op de verplichte Abi-leeslijst, met blauw bloed uit het oude, wilhelminische Duitsland in de aderen. Daarnaast was er, als vreemde exoot in het rijtje, 'Das Feuer. Tagebuch einer Korporalschaft' (1916) van kameraad Henri Barbusse (1873-1935). Deze vandaag jarige Émile Zola van de Franse loopgraven beschikte over het weergaloze vermogen om het harteloze frontleven in realistische en af en toe ook heel ongewone beelden te evoceren. Van de zomer 1914 tot kerstmis 1915 deelde Barbusse als oorlogsvrijwilliger anderhalf jaar lief en leed met de gewone frontsoldaten die zich, afhankelijk van de noodzaak van het ogenblik, heelder dagen met talloze details dienden bezig te houden. Voor de tussen de regels meelezende DDR-burger een aha-erlebnis van jewelste. Eerst in feuilleton- en pas daarna in boekvorm gingen volledige slierten van Henri Barbusses frontbelevenissen in doordringend geschreven vervolgverhalen onder de naar een ruimere oorlogsblik snakkende Franse piotten gretig van hand tot hand. Want ondanks de weinige heroïek in zijn verhalen en dat opkomend gevoel van ironie, vervreemding en desillusie bij de frontsoldaten ging Barbusses oorlog aan het westelijk front toch vooral onbegrijpelijkerwijze 'doodleuk' verder. Een tweesnijdende vaststelling ook waarin voor menig Oost-Duitser juist de enorme aantrekkingskracht van dit schokkende relaas verscholen lag: "Mijn nog levende kameraden zijn eindelijk opgestaan; ze houden zich moeizaam overeind op de omgespitte bodem, worden omkneld door hun bemodderde kleren, ingesloten in hun vreemde doodskisten van slijk, en rijzen in hun monsterlijke eenvoud op uit de aarde, die even diep is als de onwetendheid groot; ze komen in beweging, schreeuwen en richten hun ogen, armen en vuisten naar de hemel waaruit de avond valt en de storm opsteekt. Ze verweren zich tegen triomfantelijke hersenschimmen als de Cyrano’s en Don Quichots die ze nog altijd zijn." En als derde in de rij stond daar, bij gebrek ook aan goede televisiefilms in de zeventiger DDR-jaren, Remarques (1898-1970) in sobere tred afgehaspelde bestseller 'Im Westen nichts Neues' (1929). Als uitgesproken voorbeeld van de weinig vragen oproepende roman. De enige oorlogsroman van deze drie die, vanwege zijn nogal voorspelbare afloop, het minst vaak die boekenkast uit kwam. Tenzij dan om er dat weinige bezoek uit het Westen mee te paaien. Al had deze halve Amerikaan zonder Renn en Barbusse naast hem en mét de juiste politieke outfit aan toentertijd zeker een 'andere' leeskans gekregen. 
Niettemin en zeker vandaag: "Zum Wohl, lieber Heinrich, zum Wohl!"

Reacties

Populaire posts van deze blog

Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten...

"Mijn leven was onloochenbaar leeg en nutteloos, maar zeg nooit tegen de lelie die door regen en wind is geveld: richt je op en bloei als vanouds. Mijn hart bloedde uit een dodelijke wond, maar op een andere manier kon ik niet leven." Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten. Dat, en het verplengen van tonnen tranen door de in een bad vol sombere gedachten badende ik-figuur uit deze novelle. De tweeëntwintigjarige Mary Shelley snijdt en slaat, zeker vanaf ongeveer driekwart boek, de lezer voortdurend in de armen en om de oren. Autobiografisch, deze tweehonderd jaar oude amoureuze vader-dochterdingetjes door de blik van de jonge Mathilda? Geen idee. In ieder geval is de zelfgekozen eenzaamheid van deze Mathilda van een gans andere orde dan die van pakweg Amy Winehouse . De hoop ooit voor iemand nog genegenheid te kunnen voelen, was bij de betreurde Londense zangeres-met-ook-vaderdingetjes in de mee...

Djoos Utendoale tient le fou avec moi: verzen geschreven in de taal van de volksmens aan weerskanten van de 'schreve'.

Utendoale, uit de vallei of het dal van de West-Vlaamse bergen. Djoos, van Joris. Afkomstig van Westouter: pater Joris Declercq. Troubadours en kleinkunstenaars uit de regio zoals Antoon vander Plaetse, Gerard Vermeersch en Willem Vermandere namen Declercqs verzen in hun repertorium op. Van Boeschepe tot Cassel en van Ieper tot Ekelsbeke, de ganse Westhoek ging aan Utendoales rijmsels kapot. Vlinders zijn er hellekapellen, butterschitters of flikflodders. Averullen, mulders en roenkers worden in gangbaar Nederlands meikevers. Voetelingen, sokken. Nuus, wij. Hadden pendelaars geen files onderweg dan was het volop vroeger thuus komm'n of dan-ze peisden. De poëzie van Djoos Utendoale is geschreven in een bijzonder zingend taaltje: het Westhoeks. Over de invloed van dialecten moeten we, althans pater Joris Declercq, niet al te neerbuigend doen: "En moest Luther de bijbel in het Nederduits vertaald hebben en niet in het Hochdeutsch, de taal van zijn geboortestreek, dan sprak de he...

"Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles."

"Eén ding weet ik wel," zei Franny. "Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles. Die lui waar jij het over hebt laten geen enkel mooi ding achter. Het enige dat de iets beteren misschien doen is min of meer binnen in je hoofd kruipen en daar iets achterlaten, maar enkel en alleen omdat ze dat doen, enkel en alleen omdat ze weten hoe ze iets moeten achterlaten hoeft dat nog geen gedicht te zijn. Het kan best zo zijn dat het niet meer is dan een of ander hoogst intrigerend grammaticaal uitwerpsel - excuseer mijn woordkeus."  Net zoals bij de Vlaamse schrijver Paul Brondeel is bij deze Franny die 'r' er eigenlijk te veel aan. Om nog maar te zwijgen over wat Nabokov, die beginregels van zijn 'Lolita' indachtig, tong- en keelklankgewijs met die dubbele 'o' uit Zooey zou aanvangen. Feit is dat deze J.D. Salinger vandaag precies vijftien jaa...