Natalia Ginzburg kon in haar vele essays, verhalen en brieven als geen ander zomaar onder de huid van collega-schrijvers...
In de meeste huisbibliotheken gewoon vlak naast een Amerikaanse beat-dichter, deze Natalia Ginzburg. Vandaag precies 30 jaar onder de groene kluiten van het Romeinse 'Campo Verano'. Voor altijd gelinkt ook aan haar werk als redacteur bij het statige Turijnse uitgeefhuis Einaudi en aan haar in 1944 wegens verzetsactiviteiten in Rome doodgemartelde eerste echtgenoot en professor Duitse literatuur Leone Ginzburg. Voedde haar drie kinderen nagenoeg alleen op, hertrouwde in de jaren 50 en trapte rond die tijd ook haar voornaamste literaire inspanningen op gang met de op haar eigen leven gebaseerde en in sobere zinnen neergepende lotgevallen van Anna, Concettina, Ippolito, Giustino, Emanuele, Giuma en Amalia in het inktzwarte en het door Meulenhoff in 2018 gelukkig opnieuw in het Nederlands uitgegeven 'Al onze gisterens' (1952). Vertaalde voor haar landgenoten tussendoor Prousts bekende cyclus, had in de jaren tachtig voor de Communistische Partij een zitje in het Italiaanse parlement en kon als geen ander in haar vele essays, verhalen en brieven zomaar onder de huid van collega-schrijvers. Zoals die postume keer, in 1957, onder dat van haar betreurde stadsgenoot Cesare Pavese aan wie die laatste haar tien jaar daarvoor nog toevertrouwde geen zin meer te hebben in het leven: "Wij, zijn vrienden, hadden voor hem, zei hij, geen geheimen meer en we verveelden hem oneindig. En wij, beschaamd hem te vervelen, wij slaagden er niet in hem te zeggen dat we heel goed zagen waarin hij zich vergiste: hij wilde zich niet overgeven aan de liefde voor de dagelijkse loop van het bestaan, dat gelijkmatig verloopt en ogenschijnlijk zonder geheimen. Hem bleef dus de dagelijkse werkelijkheid over om te veroveren. Maar die was verboden en oninneembaar voor hem: hij dorstte ernaar en gruwde ervan. En zo kon hij er alleen naar kijken als van een eindeloze afstand."
Reacties