J.R. Ackerley en zijn vader: intelligent, ruimhartig én een oprechte genegenheid voor elkaar en toch nooit één openhartig gesprek.
"'Mijn vader en ik' stelt de vraag hoe het mogelijk is dat twee intelligente en ruimhartige mensen, die een oprechte genegenheid voor elkaar voelen, tientallen jaren in elkaars nabijheid verkeren zonder ooit tot een werkelijk openhartig gesprek te komen."
(...)
"Het lijdt geen twijfel dat Ackerley een overtuigd pessimist was, evenals een egoïst, een combinatie die overigens vaker voorkomt."
(...)
"De kracht van dit boek is gelegen in Ackerley's conclusie dat het verleden in laatste instantie ongrijpbaar is en dat de mens zichzelf veel te slecht kent om een ander te kunnen doorgronden."
Geen diepgravender oordeel over een welomschreven titel dan dat van de vertaler in kwestie. En in 1986 was dat bij Veen Uitgevers ene Bas Heijne over 'zijn' autobiografische schets van Ackerley jr. Als we het kalenderjaar zouden opdelen in vakanties in plaats van in dagen dan kunnen de tot dusverre gelezen boeken tijdens mijn groot verlof nu al met recht en reden voor het dubbele van de aankoopprijs van de hand. Amper bekomen van Szerbs Italië- en tijdreis ineen is daar nu deze bij wijlen grappige whodunit, dit straf geschreven vaderboek.
"Het moet omstreeks 1912 geweest zijn, het jaar waarin ik zestien werd, dat hij ons beiden bij zich liet komen in de biljartkamer van Grafton House,(...) voor een 'zedenpreek'(...). We waren beiden op de leeftijd waarop jongens gewoonlijk de geneugten van de zelfbevrediging ontdekken, en als je door dit zalige tijdverdrijf al overzadigd kan worden, dan was dit zonder twijfel het geval bij ons. Waarschijnlijk zagen we er allebei een beetje afgetrokken uit en achtte mijn vader de tijd gekomen om eens even met elkaar te babbelen."
Lézen, mensen, lézen!
Reacties