
Het Google Book Search-project bevat eigenlijk twee onderdelen. Enerzijds is er het ‘Partnerprogramma’ waarin uitgevers hun boeken aan Google geven. Google digitaliseert op zijn beurt de boeken en plaatst enkele pagina's online. Geïnteresseerde lezers kunnen dan op hun beurt doorklikken naar de site van de online boekenwinkel die het werk in zijn bezit heeft. De boekenwinkels in kwestie hoeven voor die links niks te betalen. De advertentie-inkomsten uit andere betaalde links op die pagina gaan grotendeels naar de uitgevers. Het tweede deel is het ‘Bibliotheekprogramma’. Als Gentenaar denk ik in dit geval aan de Google-overeenkomst met de Gentse universiteit. Werken die niet meer auteursrechtelijk beschermd worden, staan volledig online. Van werken die nog binnen de beschermingstermijn vallen, in België is dat zeventig jaar, komen slechts twee of drie fragmenten op het web. Sylvia Van Peteghem, hoofdbibliothecaris van de boekentoren, beweert dat je door te digitaliseren de bibliotheek zeven op zeven dagen voor iedereen beschikbaar houdt. De digitalisering opent volgens haar een hoop perspectieven voor het organiseren van kennis en leidt tot emancipatie van de gebruiker. Zij heeft het over de droom om een virtuele wereldbibliotheek waar te maken en om te streven naar een plek waar alle beschikbare kennis uit alle windstreken wordt samengebracht en voor iedereen kosteloos toegankelijk is. En daarom kreeg diezelfde mevrouw Van Peteghem in 2008 de Vlaamse prijs Cultureel Erfgoed als bibliothecaris van de Gentse universiteitsbibliotheek. Waarmee mevrouw Van Peteghem liever niet over de brug kwam in het door mij gelezen artikel is de grootte van het door Google geboden bedrag aan de Gentse universiteit voor de digitalisering van de werken daar in de rekken. En terecht denk ik dan. Bibliotheekmensen kennen immers maar al te goed de steeds aangehaalde krapte in de geldkassen van hun bibliotheken.
Het digitaliseringsproject van Google is volgens mij in de eerste plaats zo omstreden omdat het Google zélf is die ermee op de proppen komt. Een in de ogen van vele mensen arrogante internetreus uitsluitend belust op gigantische winsten. En pas daarna komt de schrik voor de omvang van het project. Want laten we eerlijk zijn: het Californische internetbedrijf sloot in december 2004 akkoorden met vijf van de grootste bibliotheken ter wereld, die van de universiteiten van Harvard, Stanford, Michigan en Oxford naast de openbare bibliotheek van New York, om hun collecties te scannen en op het net te zetten. De bedoeling is om tegen 2015 15 miljoen exemplaren volledig raadpleegbaar te maken. Daarvoor zijn grote scaninstallaties nodig, die alleen al in Oxford tot 10.000 boeken per week integraal kunnen inlezen. En omdat grote scaninstallaties immens veel kosten, heeft internetgigant Google daarvoor veel geld vijl. Volgens krantenberichten zelfs meer dan 150 miljoen euro. Zomaar uit de Google-portemonnee op tafel gegooid en zomaar via het Google-principe van ‘nadien te recupereren door publiciteit’. En bij zoveel ingescande ‘content’ vallen heel wat reclame-inkomsten te rapen. De bibliotheken kost het project geen euro. Ze kunnen er alleen wel bij varen. Bovendien zijn wetenschappelijke bibliotheken al langer met dit principe bekend. Meer bepaald in de wereld van de wetenschappelijke literatuur. De meeste tijdschriften die studenten, docenten of onderzoekers immers moeten raadplegen in dergelijke bibliotheken hebben nu een elektronische versie en vaak is het zelfs zo dat daarvan geen papieren versies meer verschijnen. Het principe van full-text-informatie langs digitale kanalen is dus niet vreemd voor bibliotheken. Wat dus wel nieuw is, is het kosteloze prijskaartje verbonden aan het door Google aangeboden digitaliseringsproject. Een groter verschil met de door de wetenschappelijke bibliotheken dure aangekochte, wetenschappelijke databanken is niet denkbaar. Het enige nadeel aan dit ganse digitaliseringsproject van Google en de reeds vijf genoemde bibliotheken is de kleur van de glazen van de bril waarmee naar ons westers intellectueel erfgoed, over zeven jaar gratis raadpleegbaar op het internet, zal worden gekeken. Die zullen Angelsaksisch kleuren. En dat laatste ligt zeker niet aan Google maar aan de Fransen die per jaar amper een tiende van het budget van Google aan hun eigen digitaliseringsprojecten wijden. Digitaliseringsprojecten die dan nog, naar goede Franse gewoonte, veel meer versnipperd zijn dan bij Google. De Fransen panikeerden toen ze hoorden dat Google zich niet wil beperken tot de Engelstalige boeken alleen. Ook Franse, Latijnse, Duitse of Spaanse boeken uit die vijf met Google samenwerkende bibliotheken gaan immers mee het net op. Dus vroegen de Fransen de Europese Commissie iets te doen en gingen daarom fanatiek achter een aangekondigd Europees digitaliseringsproject staan. En terwijl de Fransen verder palaverden, werkte Google ook op Europese bodem eensgezind verder aan zijn gestroomlijnd digitaliseringsproject. In ons taalgebied zijn het naast bibliotheken ook voornamelijk wetenschappelijke uitgeverijen die snel toehappen. Aangezien 95% van hun publicaties toch in de Engelse taal verschijnen. Andere uitgeverijen kijken eerder de kat uit de boom en willen het gratis-verhaal van Google best wel geloven. Het probleem van die door Google geclaimde geloofwaardigheid, volgens de minder happige uitgeverijen, is de achtergrond van deze internetgigant als bedrijf dat gericht is op het maken van winst en het opkopen of het van de markt wegspelen van potentiële concurrenten. Zoals ook uitgeverijen door de ogen van Google en hun aan de gang zijnde digitaliseringsproject concurrenten zijn. Alsof uitgeverijen tot nog toe liefdadigheids-instellingen waren. Stervende dieren maken rare bewegingen. Stuiptrekken heet dat dan. En uitgeverijen verwijzen in het geval van dat ‘wegspelen van de markt’ altijd naar hoe het de muziekindustrie is vergaan. En als dat niet helpt dan gaan ze maar zwaaien met argumenten als de schending van het auteursrecht. Onzin, natuurlijk. Voor zo goed als alle boeken van vóór 1920 geldt immers geen auteursrecht meer. En de overige auteurs kiezen zelf voor wat ze met de rechten op hun werk willen aanvagen. Maar boeken dienen aan de man te worden gebracht en liefst in grote getale en zo goedkoop als mogelijk. En daarvoor bestaan uitgeverijen dan weer. En kwijlend op het bezit van die rechten, zoals een stier achter een rode lap, trachtten die uitgeverijen tot voor kort althans hun auteurs zoveel als mogelijk uit te zuigen. En toen kwam Google met het digitaliseringsproces. En de strijd voor wat na 1920 gepubliceerd werd, ontbrandde volop. Althans voor de naar financiële adem happende uitgeverijen. Voor Google is er van strijd geen sprake. Google scant rustig verder: ook de door de auteursrechten beschermde werken. Niet om ze integraal te publiceren, wel om ze op trefwoord voor een beperkt aantal pagina's toegankelijk te maken en dan door te verwijzen naar aankoopsites. Bijvoorbeeld naar websites van die uitgeverijen. Een mens kan zich natuurlijk vragen beginnen stellen bij het alleenrecht waarover Google binnenkort zal beschikken in zijn beslissingsrecht om bepaalde trefwoorden in zijn boekenzoekmachine al dan niet op te nemen. Naar minder Google-vriendelijke uitgeverijen zal dan ook nauwelijks of niet worden gerefereerd. Google heeft het geld aan zijn zijde en uitgeverijen en boekhandels de expertise in het uitgeefvak. Beiden kunnen gaan samenwerken en bovendien zullen die laatsten meer inventiviteit aan de dag moeten leggen om te kunnen overleven. Bijvoorbeeld door eens aan de auteurs in hun fondsen te gaan vragen wat zij over die op stapel staande evoluties denken. Hoeveel uitverkochte en op de achtergrond belande werken zullen niet opnieuw commercieel leven ingeblazen worden dankzij dit project? Hoeveel schrijvers zullen naambekendheid verwerven omdat het dankzij het internet voor de lezer veel makkelijker geworden is om hen terug te vinden? Dat uitgeverijen daar maar eens aan denken voor het slapen gaan. Daarenboven mag de uiteindelijke gebruiker met zijn steeds veranderende informatiebehoeften en zijn voortdurende nood aan ‘content’ in deze ganse discussie natuurlijk niet worden vergeten.
En dan komen de bibliotheken op de proppen. Zij hoeven die digitaliseringstrein niet te missen en kunnen meer dan ooit tevoren als drempelverlagende instelling een sociale rol gaan vervullen. De toekomstige bibliotheek bestaat volgens mij alleen nog uit een stoel, een bureau en een laptop. De fysieke bibliotheek zoals we die vandaag nog kennen, zal verdwijnen. Feit is dat de gebruiker daar weinig om zal malen als hij maar op een snelle en efficiënte manier aan zijn informatie geraakt. In een virtuele bibliotheek kan de gebruiker immers even snel verdwalen. En het zich in discussies krampachtig bedienen van het argument van het al dan niet bezitten van bepaalde auteursrechten zal daar niet veel aan veranderen. De huidige Google versus boekenwereld-discussie is op de keper beschouwd totaal naast de kwestie. Behalve dan voor de boekhouders en de financiële directeuren van beide strijdende partijen. Bibliotheken werken echter graag mee om de verzamelde menselijke boekenwijsheid overal en altijd raadpleegbaar te maken. En dat moeten ze bovenal blijven doen.
Het digitaliseringsproject van Google is volgens mij in de eerste plaats zo omstreden omdat het Google zélf is die ermee op de proppen komt. Een in de ogen van vele mensen arrogante internetreus uitsluitend belust op gigantische winsten. En pas daarna komt de schrik voor de omvang van het project. Want laten we eerlijk zijn: het Californische internetbedrijf sloot in december 2004 akkoorden met vijf van de grootste bibliotheken ter wereld, die van de universiteiten van Harvard, Stanford, Michigan en Oxford naast de openbare bibliotheek van New York, om hun collecties te scannen en op het net te zetten. De bedoeling is om tegen 2015 15 miljoen exemplaren volledig raadpleegbaar te maken. Daarvoor zijn grote scaninstallaties nodig, die alleen al in Oxford tot 10.000 boeken per week integraal kunnen inlezen. En omdat grote scaninstallaties immens veel kosten, heeft internetgigant Google daarvoor veel geld vijl. Volgens krantenberichten zelfs meer dan 150 miljoen euro. Zomaar uit de Google-portemonnee op tafel gegooid en zomaar via het Google-principe van ‘nadien te recupereren door publiciteit’. En bij zoveel ingescande ‘content’ vallen heel wat reclame-inkomsten te rapen. De bibliotheken kost het project geen euro. Ze kunnen er alleen wel bij varen. Bovendien zijn wetenschappelijke bibliotheken al langer met dit principe bekend. Meer bepaald in de wereld van de wetenschappelijke literatuur. De meeste tijdschriften die studenten, docenten of onderzoekers immers moeten raadplegen in dergelijke bibliotheken hebben nu een elektronische versie en vaak is het zelfs zo dat daarvan geen papieren versies meer verschijnen. Het principe van full-text-informatie langs digitale kanalen is dus niet vreemd voor bibliotheken. Wat dus wel nieuw is, is het kosteloze prijskaartje verbonden aan het door Google aangeboden digitaliseringsproject. Een groter verschil met de door de wetenschappelijke bibliotheken dure aangekochte, wetenschappelijke databanken is niet denkbaar. Het enige nadeel aan dit ganse digitaliseringsproject van Google en de reeds vijf genoemde bibliotheken is de kleur van de glazen van de bril waarmee naar ons westers intellectueel erfgoed, over zeven jaar gratis raadpleegbaar op het internet, zal worden gekeken. Die zullen Angelsaksisch kleuren. En dat laatste ligt zeker niet aan Google maar aan de Fransen die per jaar amper een tiende van het budget van Google aan hun eigen digitaliseringsprojecten wijden. Digitaliseringsprojecten die dan nog, naar goede Franse gewoonte, veel meer versnipperd zijn dan bij Google. De Fransen panikeerden toen ze hoorden dat Google zich niet wil beperken tot de Engelstalige boeken alleen. Ook Franse, Latijnse, Duitse of Spaanse boeken uit die vijf met Google samenwerkende bibliotheken gaan immers mee het net op. Dus vroegen de Fransen de Europese Commissie iets te doen en gingen daarom fanatiek achter een aangekondigd Europees digitaliseringsproject staan. En terwijl de Fransen verder palaverden, werkte Google ook op Europese bodem eensgezind verder aan zijn gestroomlijnd digitaliseringsproject. In ons taalgebied zijn het naast bibliotheken ook voornamelijk wetenschappelijke uitgeverijen die snel toehappen. Aangezien 95% van hun publicaties toch in de Engelse taal verschijnen. Andere uitgeverijen kijken eerder de kat uit de boom en willen het gratis-verhaal van Google best wel geloven. Het probleem van die door Google geclaimde geloofwaardigheid, volgens de minder happige uitgeverijen, is de achtergrond van deze internetgigant als bedrijf dat gericht is op het maken van winst en het opkopen of het van de markt wegspelen van potentiële concurrenten. Zoals ook uitgeverijen door de ogen van Google en hun aan de gang zijnde digitaliseringsproject concurrenten zijn. Alsof uitgeverijen tot nog toe liefdadigheids-instellingen waren. Stervende dieren maken rare bewegingen. Stuiptrekken heet dat dan. En uitgeverijen verwijzen in het geval van dat ‘wegspelen van de markt’ altijd naar hoe het de muziekindustrie is vergaan. En als dat niet helpt dan gaan ze maar zwaaien met argumenten als de schending van het auteursrecht. Onzin, natuurlijk. Voor zo goed als alle boeken van vóór 1920 geldt immers geen auteursrecht meer. En de overige auteurs kiezen zelf voor wat ze met de rechten op hun werk willen aanvagen. Maar boeken dienen aan de man te worden gebracht en liefst in grote getale en zo goedkoop als mogelijk. En daarvoor bestaan uitgeverijen dan weer. En kwijlend op het bezit van die rechten, zoals een stier achter een rode lap, trachtten die uitgeverijen tot voor kort althans hun auteurs zoveel als mogelijk uit te zuigen. En toen kwam Google met het digitaliseringsproces. En de strijd voor wat na 1920 gepubliceerd werd, ontbrandde volop. Althans voor de naar financiële adem happende uitgeverijen. Voor Google is er van strijd geen sprake. Google scant rustig verder: ook de door de auteursrechten beschermde werken. Niet om ze integraal te publiceren, wel om ze op trefwoord voor een beperkt aantal pagina's toegankelijk te maken en dan door te verwijzen naar aankoopsites. Bijvoorbeeld naar websites van die uitgeverijen. Een mens kan zich natuurlijk vragen beginnen stellen bij het alleenrecht waarover Google binnenkort zal beschikken in zijn beslissingsrecht om bepaalde trefwoorden in zijn boekenzoekmachine al dan niet op te nemen. Naar minder Google-vriendelijke uitgeverijen zal dan ook nauwelijks of niet worden gerefereerd. Google heeft het geld aan zijn zijde en uitgeverijen en boekhandels de expertise in het uitgeefvak. Beiden kunnen gaan samenwerken en bovendien zullen die laatsten meer inventiviteit aan de dag moeten leggen om te kunnen overleven. Bijvoorbeeld door eens aan de auteurs in hun fondsen te gaan vragen wat zij over die op stapel staande evoluties denken. Hoeveel uitverkochte en op de achtergrond belande werken zullen niet opnieuw commercieel leven ingeblazen worden dankzij dit project? Hoeveel schrijvers zullen naambekendheid verwerven omdat het dankzij het internet voor de lezer veel makkelijker geworden is om hen terug te vinden? Dat uitgeverijen daar maar eens aan denken voor het slapen gaan. Daarenboven mag de uiteindelijke gebruiker met zijn steeds veranderende informatiebehoeften en zijn voortdurende nood aan ‘content’ in deze ganse discussie natuurlijk niet worden vergeten.
En dan komen de bibliotheken op de proppen. Zij hoeven die digitaliseringstrein niet te missen en kunnen meer dan ooit tevoren als drempelverlagende instelling een sociale rol gaan vervullen. De toekomstige bibliotheek bestaat volgens mij alleen nog uit een stoel, een bureau en een laptop. De fysieke bibliotheek zoals we die vandaag nog kennen, zal verdwijnen. Feit is dat de gebruiker daar weinig om zal malen als hij maar op een snelle en efficiënte manier aan zijn informatie geraakt. In een virtuele bibliotheek kan de gebruiker immers even snel verdwalen. En het zich in discussies krampachtig bedienen van het argument van het al dan niet bezitten van bepaalde auteursrechten zal daar niet veel aan veranderen. De huidige Google versus boekenwereld-discussie is op de keper beschouwd totaal naast de kwestie. Behalve dan voor de boekhouders en de financiële directeuren van beide strijdende partijen. Bibliotheken werken echter graag mee om de verzamelde menselijke boekenwijsheid overal en altijd raadpleegbaar te maken. En dat moeten ze bovenal blijven doen.
Reacties