Doorgaan naar hoofdcontent

Ludo Stynen schrijft uitvoerige biografie over Vlaanderens grootste taalminnaar...

"Onze joeffrouwen zal-men nooit met eenen vlaemschen kerkboek zien: en gebeurde dit, het schaemrood zou haest daer zyn." Op die manier verwoordde de progressieve advocaat Jan-Baptist Verlooy, die in het revolutiejaar 1789 met collega-pleiter Jan Frans Vonck aan de basis lag van een gewapende opstand tegen de Oostenrijkers, in zijn Verhandeling op d’onacht der moederlyke tael in de Nederlanden de minachting voor de Vlaamse volkstaal in wat toen nog België moest worden. Terwijl in de Oostenrijkse Nederlanden de Vlaamse volkstaal en het Frans op alle niveaus door elkaar werden gebruikt, was het in Brussel not done zich in het Nederlands verstaanbaar te maken. Om de ondergeschikte situatie van het Nederlands dat men in die tijd in het Zuiden sprak te benadrukken, illustreerde Verlooy zijn verhandeling met talloze dagelijkse voorbeelden waarin deze achterstelling tot uitdrukking moest komen en besloot hij: "Wy zullen ’t Frans verlaten en de Nederduytsche tael haer’ eer en achting wedergeven." Volgens deze Brusselse jurist diende er dus dringend werk gemaakt te worden van een eenheidsspelling. Met de Brabantse omwenteling en een Frans bewind voor de deur werd in 1793 in het Antwerpse Boechout Jan Frans Willems, een man die van deze eenheidsspelling uiteindelijk zijn levenswerk zou maken, geboren. Nadat de Fransen in 1814 weer waren verdreven, herformuleerde Willems, die er nochtans geen moeite mee had in het Nederlands de glorie van Napoleon te bezingen, Verlooy’s wensdroom. In een ode in vier regels bezong hij Willem I, leider van Oranje, als de vorst die zijn moedertaal in haar rechten zou doen herstellen: "Onz’ tael is van den dwang ontdaen / Waer mee haer Frankryk’s tael dorst knellen; / Deéz Bed’laresse zal, voórtaen, / Haer niet meer moeten vergezellen."


Literatuurhistoricus en biograaf Ludo Stynen schetst in zijn goed gedocumenteerde, lijvige en uitermate beschrijvende biografie leven en werk van de vrome, immer pragmatische Jan Frans Willems, vader van de Vlaamse Beweging. De enige zwakte van deze levensbeschrijving is dat de ware drijfveren achter Willems’ emancipatiestrijd, een poëtische aanklacht als tiener tegen het gemeentebestuur van Boechout dat zijn vader gebroodroofd had omdat hij onvoldoende Frans sprak niet meegerekend, nauwelijks aan bod komen. Waarschijnlijk lieten de voorhanden zijnde bronnen dit niet toe. Al kan het gebrek aan recent onderzoek over denken en doen in Vlaamsstrijdende middens in die periode ook aan de basis hiervan liggen. 
Toen na de installatie van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden de Franse bedreiging bleef bestaan, zag Willems zich in 1818 genoodzaakt het tweetalig poëtisch manifest Aen de Belgen/Aux Belges, waarmee hij tot ver in het Noorden bekendheid verwierf, te schrijven. In deze geloofsbrieven bezong de leerling van het op tolerantie en humanisme gebaseerde huisonderricht van Lierenaar Georg Bergmann de geschiedenis van zijn vaak bezette en gemuilkorfde land dat, misleid als het was, zelfs Frankrijk even als hoeder zag. Ondanks alle lof voor de Franse taal en cultuur mocht een Vlaming in Willems’ ogen niet wijken: "Uw tael draegt van uw’ aert de onloochenbaertse blyken." Het klakkeloos overnemen van de Franse taal en zeden zou van diezelfde Vlaming slechts een huurling maken waardoor zijn nageslacht zou vergeten welk volk hier ooit leefde, aldus Willems. Gelukkig was er met het Verenigd Koninkrijk een natie ontstaan waarin alle Vlaamssprekenden zich thuis konden voelen: "Gy hebt een Koning die der Vadren deugden heéft; / In wien een Neêrlandsch hart en zugt voór weldoen, leéft: / Hy kent uw Moederspraek, hy zal haer rechten staeven." Het pamflet Aen de Belgen/Aux Belges was slechts een aanloop van de in 1819 veel ruimere opgezette verdediging en verheerlijking van Willems’ moedertaal in zijn Verhandeling over de Nederduytsche Tael- en Letterkunde, opzigtelyk de Zuydelyke Provintien der Nederlanden. Deze eerste Zuid-Nederlandse literatuurgeschiedenis van formaat, een opsomming van de historische bewijzen van het gebruik van het Nederlands als ambtelijke, bestuurlijke en literaire taal, was bedoeld om het gebruik van het Nederlands te propageren. Met deze verhandeling werd Willems definitief de enige figuur met een minimum aan autoriteit in alle aangelegenheden die met taal en literatuur in het Zuiden te maken hadden. Toen in 1819 de taalwetten werden gestemd en de implementatie ervan halfweg de jaren twintig Willems’ linguïstische droom in vervulling leek te doen gaan, kon hij zich volop aan de studie wijden: "Sedert ik met die geestverdroogende verhandeling bezig ben, word my het hoofd al meer en meer prozaisch, zoo dat ik de grootste moeyte heb om rym en metrum weertevinden." 
Terwijl het Verenigd Koninkrijk goed op weg was een economisch succes te worden, groeide de weerstand op verschillende fronten. Franse journalisten en advocaten roerden zich tegen de taalwetten en de katholieke kerk in het Zuiden verzette zich tegen de overheidsinmenging. Het monsterverbond van katholieken en Franstalige liberalen bracht het Verenigd Koninkrijk ten val. Gesteund door kroonprins Willem I werd op 3 september 1830 een bestuurlijke scheiding van Noord en Zuid aangevraagd. Ook in de nadagen van het Hollands regime trad taalstrijder Willems op de voorgrond. Met tijdschriftartikelen, open brieven en striemende pamfletten bestreed hij de nieuwe verfransers. Zo schreef hij rond deze periode onder meer de fabel La séparation des rats et des souris. In dit in Antwerpen verspreide eenbladige vlugschrift betoogde hij dat een scheiding van alle Belgen Walen zou maken. Willems’ blijvend Oranje-engagement werd hem na 1830 door de nieuwe overheden niet in dank afgenomen: een verbanning van Antwerpen naar Eeklo was het resultaat. 
Een moeilijke periode, overschaduwd door het verlies van verschillende van zijn kinderen, brak aan. Toch deed Willems ook in Eeklo waar hij goed in was en integreerde hij er zich al snel in het Belgische establishment, de enige manier om op korte termijn terug een belangrijk ambt te kunnen bekleden. Verder kopieerde hij tijdens zijn ballingschap voornamelijk oude manuscripten, leerde enkele talen bij en hertaalde de middeleeuwse saga Reinaert. Zelfs in zijn Eekloose jaren hoopte Willems nog steeds dat het Verenigd Koninkrijk het van het Frans jakobinisme zou halen. Hoe wenselijk dit herstel ook was, Willems berustte opnieuw in de situatie en paste zijn Groot-Nederlands ideaal aan de nieuwe toestand aan. Hij beschouwde de Belgische als zijn politieke nationaliteit, terwijl de nationaliteit van afkomst, geconcretiseerd in de Nederduitse taal, Zuid en Noord bij elkaar diende te houden. Vaderlandsliefde impliceerde voor Willems nooit haat voor de buren en ook van het opkomende Vlaams fanatisme moest hij maar weinig hebben. In zijn ogen kon een verschil in zeden en taal nationale antipathie in de hand werken, een antipathie die, zeker in tijden van oorlog, verstrekkend kon zijn. Willems geloofde in een absoluut samengaan van taal en natie en sprak over een ‘lingua belgica’, een Nederlandse taal, net zoals over een Belgische natie. De Walen mochten gerust Frans spreken maar, om geen haat binnen de natie te zaaien, was het toch beter dat ze Nederlands leerden: "Des milliers d’hommes ont été massacrés à cause de l’interprétation d’un mot." 
Na Willems’ ballingschap kwam er, dankzij de steun van zijn invloedrijke vrienden, uiteindelijk ambtelijk en financieel eerherstel. Zonder al te veel toegevingen te moeten doen, kon hij zijn strijd voor de taal vanuit Gent verderzetten. De nationale context van het Verenigd Koninkrijk was nu verdwenen en vervangen door een subnationale context van een België dat de taalvrijheid grondwettelijk vastlegde maar in de praktijk toch voor het Frans koos. In 1836 werd Willems voorzitter en drijvende kracht van de ‘Maetschappy tot Bevordering der Nederduitsche Tael- en Letterkunde’ dat tien jaar lang het wetenschappelijke blad ‘Belgisch Museum’ uitgaf. Willems maakte van dan af aan ook werk van de contouren van een nakende eenheidsspelling. Het duurde jaren vooraleer enkele gelijkgezinden, na een heuse spellingoorlog met zoeken naar strategische partners, dubieuze petities, machtsgrepen en lobbyen bij politici, erin slaagden de spelling die Willems al in 1824 ontwierp, te doen aanvaarden. Op die manier werd het land niet blijvend overgeleverd aan de chaos van de dialecten waardoor het Nederlands nooit een officiële status zou kunnen bereiken. Eendracht in de Vlaamse rangen was het allerbelangrijkste voor Willems. Hij gebruikte zijn gezag, zijn ‘macht’ om die eenheid door te drukken. Het volk werd gedefinieerd door zijn taal die zich enkel van dialect onderscheidde als ze één spelling gebruikte. Een spelling die door iedereen werd aanvaard, was dus het middel bij uitstek tot natiebouw en verdediging van nationale rechten. Daarmee legde Willems zelf de grondslag van de omschakeling van de Vlaamse Beweging als culturele emancipatiestrijd, zoals hij die altijd had gezien, tot de politieke beweging die ze tot lang na zijn dood is gebleven: "De taal, dat is ‘het verstand eener natie. Wie zyne tael verloochent, verloochent dus zyne eigene zelfstandigheid, zyn aengeboren aerd." Tien miljoen mensen spraken, aldus Willems in 1842, dialecten van het Nederduits: "Onze eerste pligt is in de behoeften van het vaderland te voorzien. Myn vaderland is my niet te klein."


Toen op 4 februari 1898 werd besloten een monument ter ere van Jan Frans Willems op te richten, ontstonden er eindeloze discussies over de stad waar dit beeld nu precies diende te komen: Antwerpen of Gent? Hoewel Willems het pamflet Aen de Belgen/Aux Belges en zijn Verhandeling in Antwerpen schreef, er zich inzette voor het Vlaamse lied en er toneel schreef ter verdediging van de Vlaamse taal, koos men toch voor Gent. Al was het maar om de blijvende, alomtegenwoordige Fransgezindheid van deze stad, waar Willems ook werkelijk leiding gaf aan de Vlaamse Beweging en waar hij zonder Belgische Omwenteling waarschijnlijk nooit was aangespoeld, aan te kaarten. Zo gebeurde het dat op 14 april een wedstrijd werd uitgeschreven voor een "slank, sierlijk en tevens indrukwekkend" standbeeld met Willems, die zijn literaire loopbaan startte met enkele niet onverdienstelijke toneelstukken om al snel in te zien dat dit schrijven niet echt zijn ding was, als de verpersoonlijking van de Vlaamse strijd. Uit vijftien inzendingen mocht Brusselaar Isidoor de Rudder deze Vlaamse zaak memoreren: een marmeren Vlaamse maagd, gehuld in een banier, die door een schutsgeest tot leven werd gewekt, werd uiteindelijk op het Gentse Sint-Baafsplein gepoot.
"Willems lichaemsgroote overtrof verre de middelmaet: hy was kloek van bouw, en de afmattendste werkzaemheden van welken aerd ook, schenen vroeger geen merkbaren invloed op zyne voornaemste geest- en lichaemsverrigtingen te hebben; - niets vermoeidde hem: daer droeg hy roem op. Van jongs af had hy zich aen ’t huiszittend leven gewend(…) Langsamerhand nogtans werd de verdouwing moeijelyker, en de zoo lang aengeradene lichaemsbewegingen werden ernstig in overdenking genomen." Aldus geneesheer Ferdinand Augustijn Snellaert, medestichter van het in 1851 opgerichte Willemsfonds, op zoek naar een verklaring voor de vroegtijdige dood van zijn goede vriend Jan Frans. Toen die laatste op 24 juni 1846 het Gentse stadhuis verliet, stortte hij, verrast door een beroerte, op het trottoir in elkaar. Willems’ levenswandel leest als een voortdurend laveren tussen cultuur en politiek. De lofdichten op Napoleon aan het begin van zijn carrière stonden zijn latere bewondering voor Willem I niet in de weg. Ook zijn na 1830 talrijk opgenomen zitjes in diverse koninklijke commissies leken niet te conflicteren met ’s mans Vlaamse emancipatiestrijd. Een beeld dat biograaf Stynen voortdurend weet te illustreren aan de hand van heel wat bij elkaar gezocht archiefmateriaal. De conservatieve, vloeiend Frans sprekende Willems, man met een reusachtig netwerk, schreef, door zijn nimmer afnemende aandacht voor oude teksten in de eigen volkstaal, voor een groot stuk zelf Vlaamse geschiedenis. Hij praatte de Vlamingen een rijk verleden aan en zorgde er op die manier onbedoeld voor dat de Franse verlichtingsideeën buiten de grenzen van de jonge staat bleven en dat ook het Nederlandse protestantisme geen voet aan wal kreeg. De tot nog toe onderbelicht gebleven rol van deze eigengereide Vlaamse taalminnaar in het ontstaan van de Vlaamse Beweging krijgt, dankzij Stynens verbeten biografisch werk, terecht wat hernieuwde aandacht. 


Jan Frans Willems : vader van de Vlaamse Beweging / L. Stynen. – Antwerpen : De Bezige Bij, 2012. – 507 p.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Djoos Utendoale tient le fou avec moi: verzen geschreven in de taal van de volksmens aan weerskanten van de 'schreve'.

Utendoale, uit de vallei of het dal van de West-Vlaamse bergen. Djoos, van Joris. Afkomstig van Westouter: pater Joris Declercq. Troubadours en kleinkunstenaars uit de regio zoals Antoon vander Plaetse, Gerard Vermeersch en Willem Vermandere namen Declercqs verzen in hun repertorium op. Van Boeschepe tot Cassel en van Ieper tot Ekelsbeke, de ganse Westhoek ging aan Utendoales rijmsels kapot. Vlinders zijn er hellekapellen, butterschitters of flikflodders. Averullen, mulders en roenkers worden in gangbaar Nederlands meikevers. Voetelingen, sokken. Nuus, wij. Hadden pendelaars geen files onderweg dan was het volop vroeger thuus komm'n of dan-ze peisden. De poëzie van Djoos Utendoale is geschreven in een bijzonder zingend taaltje: het Westhoeks. Over de invloed van dialecten moeten we, althans pater Joris Declercq, niet al te neerbuigend doen: "En moest Luther de bijbel in het Nederduits vertaald hebben en niet in het Hochdeutsch, de taal van zijn geboortestreek, dan sprak de he...

Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten...

"Mijn leven was onloochenbaar leeg en nutteloos, maar zeg nooit tegen de lelie die door regen en wind is geveld: richt je op en bloei als vanouds. Mijn hart bloedde uit een dodelijke wond, maar op een andere manier kon ik niet leven." Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten. Dat, en het verplengen van tonnen tranen door de in een bad vol sombere gedachten badende ik-figuur uit deze novelle. De tweeëntwintigjarige Mary Shelley snijdt en slaat, zeker vanaf ongeveer driekwart boek, de lezer voortdurend in de armen en om de oren. Autobiografisch, deze tweehonderd jaar oude amoureuze vader-dochterdingetjes door de blik van de jonge Mathilda? Geen idee. In ieder geval is de zelfgekozen eenzaamheid van deze Mathilda van een gans andere orde dan die van pakweg Amy Winehouse . De hoop ooit voor iemand nog genegenheid te kunnen voelen, was bij de betreurde Londense zangeres-met-ook-vaderdingetjes in de mee...

"Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles."

"Eén ding weet ik wel," zei Franny. "Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles. Die lui waar jij het over hebt laten geen enkel mooi ding achter. Het enige dat de iets beteren misschien doen is min of meer binnen in je hoofd kruipen en daar iets achterlaten, maar enkel en alleen omdat ze dat doen, enkel en alleen omdat ze weten hoe ze iets moeten achterlaten hoeft dat nog geen gedicht te zijn. Het kan best zo zijn dat het niet meer is dan een of ander hoogst intrigerend grammaticaal uitwerpsel - excuseer mijn woordkeus."  Net zoals bij de Vlaamse schrijver Paul Brondeel is bij deze Franny die 'r' er eigenlijk te veel aan. Om nog maar te zwijgen over wat Nabokov, die beginregels van zijn 'Lolita' indachtig, tong- en keelklankgewijs met die dubbele 'o' uit Zooey zou aanvangen. Feit is dat deze J.D. Salinger vandaag precies vijftien jaa...