Doorgaan naar hoofdcontent

Secuur portret van Theun de Vries als halfzachte wereldverbeteraar en mateloze veelschrijver: "Het schrijven welde in mij op als het sprengwater in een beek."

Dichtbundels, hoorspelen, novellen, filmscenario's, biografieën, historische romans,… Met ruim 150 titels op zijn naam heeft de in het Friese Veenwouden geboren veelschrijver Theun de Vries, Nederlands meest argeloze revolutionair, met Revolte is leven: biografie van Theun de Vries (1907-2005) nu ook zijn eigen complete levensverhaal op papier. Rond "een van de sterkst overschatte schrijvers van ons land," zoals criticus Max Nord de veelzijdige De Vries ooit typeerde, heeft historicus Jos Perry toch maar mooi deze meeslepende en rijk geschakeerde biografie geweven. Zelfs op heel hoge leeftijd weigerde De Vries, die van zijn favoriete filosoof Spinoza leerde "het leven op aarde te veranderen en te humaniseren," zijn communisme te verzwijgen, te verloochenen of te bagatelliseren. Gezien de toenmalige situatie bleef de schrijver, ook als zeventigjarige achter zijn keuze staan. Niet abnormaal voor een man die sinds het uitbreken van de Spaanse Burgeroorlog in 1936 tot eind jaren 70 zijn meest karakteristieke boeken schreef. 


Aangezien De Vries' ouders hun enig kind letterlijk en figuurlijk alle ruimte gaven om de wereld en zichzelf te ontdekken, kreeg hij als opgroeiende jongen vioollessen, tekenlessen, lessen handenarbeid en Friese les. Hij mocht zelfs naar kinderoperettes, toneeluitvoeringen en filmvoorstellingen in de bioscoop. Ondanks alle ouderlijke aanmoedigingen en geboden kansen sprak de oude Theun de Vries, terugblikkend op zijn jeugd, van een gebrek aan gevoelswarmte en koestering. "Een oordeel dat eigenlijk meer zegt over de beleving van de schrijver achteraf, dan over de realiteit van zijn eerste dertien levensjaren," aldus een alerte Perry. Bij zijn eerste opstellen die vanaf 1921 in het jeugdmagazine 'Jong Nederland. Weekblad voor Hollandsche jongens en meisjes' werden opgenomen, had de jonge debutant het idee dat het allemaal vanzelf was gegaan. Het verzinnen van een verhaal verliep als een spontaan, ongestuurd natuurverschijnsel: "Het schrijven welde in mij op als het sprengwater in een beek." Waar De Vries zelden bij stilstond, stelt zijn biograaf streng bij, was de gelukkige omstandigheid dat er in zijn naaste omgeving steeds weer mensen stonden die iets in hem zagen. Zo was er de Apeldoornse onderwijzer Gerrit Siebe Overdiep die zijn pupil met de poëzie van de Tachtigers liet kennismaken. Als een soort van vaderlijke mentor zag Overdiep wat de jonge De Vries in zijn mars had en hoe hij met diens weerbarstige karakter diende om te gaan. De psychologische implicatie van het enige kind dat "de afslijping en socialisatie die het opgroeien tussen broers en zussen normaliter met zich meebrengt moest missen" is nooit veraf. Op die manier geeft historicus Perry glashelder de oorsprong van De Vries' revolutionaire doen en laten aan en wordt de vraag hoe de wereldverbeteraar en de schrijver elkaar inspireerden, maar elkaar ook even vaak in de weg zaten, de rode draad doorheen deze uitstekende levensbeschrijving. 
Als kersverse bekeerling tot het communistische gedachtegoed had Theun de Vries, zowel onder historici als onder letterkundigen als bij het lezende publiek, al op dertigjarige leeftijd een klinkende naam verworven. Met het maatschappelijk realisme van Stiefmoeder aarde (1936), dat pas in 1994 in Friese vertaling verscheen, adopteerde hij een zienswijze die bepalend was voor zijn verdere ontwikkeling als romancier. In deze deels herinnerde, deels gemythologiseerde boerenwereld, met een op het marxisme gebaseerde geraamte, "voelt het vlees en bloed bijna letterlijk boers." Terwijl de opkomst van het socialisme en de arbeidersbeweging als deel van het decor bijna en passant beschreven werden, schuilde de kracht van Stiefmoeder aarde in het feit dat de schrijver ervan niet pleitte maar schilderde: "Als schilderend verteller was De Vries in staat om zowel critici, uitgevers als lezers in binnen- en buitenland voor zich te winnen." Toen Theun de Vries later dat jaar naar Amsterdam verhuisde om er redacteur te worden van de communistische kranten 'De Tribune' en 'De Waarheid' voegde hij zich onmiddellijk naar de dogmatische partijcultuur van de Nederlandse Communistische Partij (CPN) zoals die door de door superioriteitswaan gedreven Paul de Groot in die dagen gedirigeerd werd. De jonge schrijver ontkende de stalinistische showprocessen van 1938, vond het noodzakelijk dat tegenstanders van de goede zaak ter dood werden veroordeeld, schreef tussendoor drie lofdichten aan kameraad Stalin en verdedigde hardnekkig het in de Tweede Wereldoorlog tussen Hitler-Duitsland en de Sovjet-Unie opgezette niet-aanvalsverdrag. Toen zijn goede vriend Simon Vestdijk reserves toonde ten opzichte van deze "bloedige revoluties" veegde De Vries die van tafel met het door communisten graag gehanteerde argument dat het door revoluties veroorzaakte leed in het niet viel bij het leed dat 'de reactie' aanrichtte: "Het spreekt vanzelf, dat een revolutie, eenmaal onvermijdelijk geworden, door vakmensen snel en feilloos moet worden uitgevoerd."
Tegenover de rigide partijman stond de verzetsheld De Vries die, nauwelijks bekomen van zijn tien maanden durende opsluiting in Kamp Amersfoort, in 'De Vrije Katheder' van 16 juni 1945 stelling nam tegen de vereenzelviging van alle Duitsers met de nazi's. In de bijdrage 'Haat die niet geneest' legde hij onder meer haarfijn uit dat het geen toeval was dat het nationaalsocialisme net in Duitsland zo diep wortel kon schieten. In zijn ogen mocht dat in geen geval een reden tot volkshaat zijn. Net zoals Duitsland de mensheid grote schrijvers had gegeven, kende dit land ook zijn eigen antifascisten: "Er is een Duitsland, dat door de Hitlerij even verdrukt, geschoffeerd en geterroriseerd is als wijzelf." Geschreven door een communist nog geen maand na de bevrijding, riep dit nogal aparte betoog begrijpelijkerwijs enorm veel weerstand op. Enkel bij collega Nico Rost, die in zijn oorlogsboek Goethe in Dachau (1946) verhaalde over hoe schrijvers als Rilke, Grillparzer en Goethe hem door zijn gevangenisdagen in Dachau hadden geholpen, vond de toen door partijgenoten verguisde De Vries een zielsverwant. 


Toen in de eerste vijftien naoorlogse jaren de aantrekkingskracht van het communisme, onder meer door de Koude Oorlog, alsmaar afkalfde, werd de eigenzinnige De Vries, in literair en artistiek Nederland de exponent van deze linkse school, steeds strenger voor de achteraf twijfelende communisten. Jef Last, Maurits Dekker, Frans Goedhart, Jacques Gans en zelfs Nico Rost moesten het uiteindelijk allemaal ontgelden. Het is ook rond die periode dat De Vries met Het meisje met het rode haar (1956) het ongewoon boeiende epische verhaal van verzetsstrijdster Hannie Schaft vertelde. Met deze antifascistische roman van propagandistische tendens waarin hij een overtuigend en aangrijpend tijdsbeeld schetste, prikkelde hij de interesse van de Europese landen waar communisten de dienst uitmaakten. In 1960 kwam er met Das Mädchen mit dem roten Haar zelfs een Duitse vertaling en werd de schrijver ervan in de DDR een vaak gelezen held. Dit alles zorgde ervoor dat De Vries' nogal naïeve geloof in een betere wereld en zijn blindheid voor de werkelijkheid nog werd versterkt. Dat in nagenoeg al zijn historische romans wel ergens een klassenstrijd de kop op stak, is een constante die Perry overigens ook meerdere malen weet aan te tonen.
Als bijna vanzelfsprekend ergerde De Vries zich aan de populariteit van het net na de Tweede Wereldoorlog opkomende existentialisme. Westerse schrijvers als Jean-Paul Sartre, T.S. Elliot, Arthur Koestler en Eugene O'Neill noemde hij hyena's en jakhalzen en hun bewegingen symptomen van verderf. In zijn partijdogmatische ogen kende de mensheid ernstiger problemen dan "de fictieve plagen van een fictief hiernamaals of een fictieve solo-ziel." De hel waartegen mensen door politieke machtsvorming moesten strijden lag in de "massale honger, massale slavernij, massale boosheid en onwetendheid, de hypocrisie van een handejevol 'staats'-lieden, waarvoor onschuldigen met dagelijkse angsten en ontberingen moeten opdraaien." Sommige dingen mocht je in de ogen van de rechtlijnige De Vries best denken of in kleine kring uitspreken, maar ze publiceren vond hij een brug te ver. Terwijl hij onder meer hierdoor in Nederlandse literaire middens nooit voor vol werd aanzien, vonden uitgevers in Oostbloklanden én communistische recensenten zijn boeken vaak niet marxistisch genoeg. Deze tegenstelling was tevens de tragiek van de onvermoeibare Theun de Vries: wat hij deed of schreef was in bepaalde ogen altijd volkomen fout. Het was deze onverenigbaarheid van ambities en idealen die biograaf Jos Perry in dit nagenoeg perfect uitgetekende levensverhaal telkens weer op het voorplan weet te brengen. De Vries zelf zag zijn schrijverschap alvast door niks of niemand tegengehouden: "De schrijver richt zich op mensen, medemensen; zijn ambacht is een sociaal handelen; zijn liefde omvat de levenden. Zeker, de vrijheid komt uit de loop van een geweer, maar er komt vandaag minstens zoveel slavernij uit."
Toen Theun de Vries in 1956 de Russische inval in Hongarije verdedigde en daardoor zijn lidmaatschap van de internationale schrijversorganisatie PEN verloor, kwam hij nog meer in het isolement terecht. Pas met de geheime rede van Sovjetleider Chroesjtsjov, waarin de misdaden van Stalin gedeeltelijk werden toegegeven, en zijn vertaling van Solzjenitsyns bekende kampnovelle Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj ontdooide de starre partijman De Vries met mondjesmaat. De schrijver liet zijn kapsones varen en begon steeds meer openlijk vraagtekens te plaatsen bij de praktijken van de Sovjet-Unie en de volgzame opstelling van de CPN. In 1971 zegde hij zijn abonnement op 'De Waarheid' op en trok hij zich vrij onopvallend uit het Comité Herdenking Februaristaking en het partijbestuur van de CPN terug: "Ik heb er op dit ogenblik geen behoefte aan mijn breuk met de CPN aan de grote klok te hangen, met de daaruit voortvloeiende perssensaties of politieke rellen." Ondanks deze politieke breuk bleef het marxisme, met zijn dialectiek en zijn vooruitgangsgedachte, De Vries' wereldbeeld bepalen. Voortaan ging hij zijn communistische honger stillen in het China van Mao. Zo vond de loslopende leninist, geconfronteerd met de schrijnende armoede op het Chinese platteland, dat je daar maar doorheen moest kijken. Het feit dat het socialisme toen ook in China was ingevoerd, was voor hem het belangrijkste. In feite hadden de Chinezen in de Vries' ogen qua mogelijkheden en vooruitzichten het kapitalisme al lang gepasseerd: "Er is dus een armoede, die geen armoede is, maar rijkdom in knopvorm."


Niettegenstaande een onverwacht toegekende P.C. Hooft-prijs in 1963, een eredoctoraat aan de Groningse universiteit voor zijn verdiensten als historicus eind jaren 70 en een logische bekroning met de Amsterdamse Verzetsprijs tien jaar later, bleef de geportretteerde zich steeds luidop afvragen of zelfbeklag en verbittering als ontgoochelde partijganger zijn schrijverschap ten goede zou zijn gekomen? Een vraag waarop ook biograaf Jos Perry, zelfs na grondige studie van 's mans nagelaten werk en een duik in diens persoonlijke archief, niet altijd een even eenduidig antwoord weet: "Maar vergis je niet. Was ik een brave burgerjongen gebleven, had ik van het begin af mij een anti-communist getoond […], dan had men mij opgeheven tot in de elite van de literatuur en misschien zelfs voorgedragen voor de Nobelprijs."
Terwijl historicus Jos Perry voortdurend versteld staat van De Vries' fascinatie voor de vitale ogenblikken in de geschiedenis waarop de mens zelf het heft in eigen handen nam, is hij evenveel keren geschokt van de kritiekloze trouw van de schrijver aan de richtlijnen van de CPN en zijn mateloze bewondering voor de Sovjet-Unie en Stalin. Zoals deze biograaf zijn onderwerp in al zijn levensstadia liefdevol weet te portretteren als een geboren verhalenverteller, als een romanticus die graag wegdroomde in het verleden, zo ergert hij zich tegelijk aan 's mans vaak voorspelbare historische romans waarin de belevenissen van eendimensionale personages steeds weer moesten bijdragen aan het beoogde politieke doel. Met deze uitstekende biografie wekt Jos Perry, zonder iets goed te willen praten, alvast niet de indruk dat hij Theun de Vries postuum wil hekelen. Wel had af en toe wat meer aandacht voor het persoonlijke leven van de schrijver in kwestie gemogen. Want over iemand die liefde en seks in vergelijking met het schrijverschap als "levensuitingen in de marge" zag, valt toch wat te vertellen. Zeker als het een man betrof die er een hoop vrouwen op nahield en hertrouwde met zijn eerste echtgenoot.


Revolte is leven : biografie van Theun de Vries (1907-2005) / J. Perry. – Amsterdam : Ambo, 2013. – 393 p.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten...

"Mijn leven was onloochenbaar leeg en nutteloos, maar zeg nooit tegen de lelie die door regen en wind is geveld: richt je op en bloei als vanouds. Mijn hart bloedde uit een dodelijke wond, maar op een andere manier kon ik niet leven." Gevoelens van gemis, afwijzing en ontgoocheling: stuk voor stuk gaan ze in de Shelley-blender 'Mathilda' geheten. Dat, en het verplengen van tonnen tranen door de in een bad vol sombere gedachten badende ik-figuur uit deze novelle. De tweeëntwintigjarige Mary Shelley snijdt en slaat, zeker vanaf ongeveer driekwart boek, de lezer voortdurend in de armen en om de oren. Autobiografisch, deze tweehonderd jaar oude amoureuze vader-dochterdingetjes door de blik van de jonge Mathilda? Geen idee. In ieder geval is de zelfgekozen eenzaamheid van deze Mathilda van een gans andere orde dan die van pakweg Amy Winehouse . De hoop ooit voor iemand nog genegenheid te kunnen voelen, was bij de betreurde Londense zangeres-met-ook-vaderdingetjes in de mee...

Djoos Utendoale tient le fou avec moi: verzen geschreven in de taal van de volksmens aan weerskanten van de 'schreve'.

Utendoale, uit de vallei of het dal van de West-Vlaamse bergen. Djoos, van Joris. Afkomstig van Westouter: pater Joris Declercq. Troubadours en kleinkunstenaars uit de regio zoals Antoon vander Plaetse, Gerard Vermeersch en Willem Vermandere namen Declercqs verzen in hun repertorium op. Van Boeschepe tot Cassel en van Ieper tot Ekelsbeke, de ganse Westhoek ging aan Utendoales rijmsels kapot. Vlinders zijn er hellekapellen, butterschitters of flikflodders. Averullen, mulders en roenkers worden in gangbaar Nederlands meikevers. Voetelingen, sokken. Nuus, wij. Hadden pendelaars geen files onderweg dan was het volop vroeger thuus komm'n of dan-ze peisden. De poëzie van Djoos Utendoale is geschreven in een bijzonder zingend taaltje: het Westhoeks. Over de invloed van dialecten moeten we, althans pater Joris Declercq, niet al te neerbuigend doen: "En moest Luther de bijbel in het Nederduits vertaald hebben en niet in het Hochdeutsch, de taal van zijn geboortestreek, dan sprak de he...

"Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles."

"Eén ding weet ik wel," zei Franny. "Als je een dichter bent laat je iets moois achter. Ik bedoel, het is de bedoeling dat je iets moois achterlaat als je van de bladzijde afgaat en alles. Die lui waar jij het over hebt laten geen enkel mooi ding achter. Het enige dat de iets beteren misschien doen is min of meer binnen in je hoofd kruipen en daar iets achterlaten, maar enkel en alleen omdat ze dat doen, enkel en alleen omdat ze weten hoe ze iets moeten achterlaten hoeft dat nog geen gedicht te zijn. Het kan best zo zijn dat het niet meer is dan een of ander hoogst intrigerend grammaticaal uitwerpsel - excuseer mijn woordkeus."  Net zoals bij de Vlaamse schrijver Paul Brondeel is bij deze Franny die 'r' er eigenlijk te veel aan. Om nog maar te zwijgen over wat Nabokov, die beginregels van zijn 'Lolita' indachtig, tong- en keelklankgewijs met die dubbele 'o' uit Zooey zou aanvangen. Feit is dat deze J.D. Salinger vandaag precies vijftien jaa...