Stephanie Hélène Swarth: het is tranen deppen met een natte zakdoek. Nooit is de dichteres gelukkig, nooit. Nooit.
Dood, liefde en melancholie. Dat is de poëzie van Stephanie Hélène Swarth (1859-1941), het is vandaag ten slotte Pasen, in drie stigmata. Als een moderne Maria Magdalena lag Jeroen Brouwers in 1985 nog aan haar voeten en trok hij de tien jaar daarvoor uit om dat gedeelte van haar tragische levensloop aan de zijde van de nochtans 'immer lebensfrohe' criticus Frits Lapidoth te beschrijven: "Het is tranen deppen met een natte zakdoek. Nooit is de dichteres gelukkig, nooit. Nooit. Haar leed heeft de klank die opstijgt uit een kristallen glas als men met een bevochtigde vinger rondgaat over de rand ervan." Tot Lapidoth er genoeg van krijgt en hij zijn mistroostige echtgenote Swarth de deur wijst om in 1910 te hertrouwen met ene Anna van der Ven. Gefundenes Fressen dus voor hagiograaf-van-het-ongeluk Brouwers.
Terwijl de stemmenhorende Maria Magdalena van de vandaag herrezen Jezus van Nazaret volgens evangelist Johannes op Pasen wel een tweede kans kreeg, bleef Hélène Swarth haar brieven gedurende de voor haar resterende 31 jaar een ganse tijd hardnekkig met 'mevrouw Hélène Lapidoth-Swarth' tekenen. Verzonken in "(...) huilbrieven, huilgesprekken, huilverzen en huilproza(...)" hoopte ze zo, althans Jeroen Brouwers, bij haar Frits Lapidoth terug een voet tussen die echtelijke deur te krijgen. Helaas.
Van de duizenden sonnetten die Swarth schreef, gaat aan deze 'Paaschmorgen' - amper vijfentwintig was ze en van haar Lapidoth-huwelijksbedje in de verste verte amper sprake - alvast een verkwikkende Paasduik vooraf.
Reacties