"Ik liep wankelend langs de oever van de geschonden wereld heen en weer en mijn hele lichaam kreunde: o god, o god, zo hard, dat Misi het ondanks het geweld van de ondergang kon horen en me uit de kelder iets toeriep. Ik ging even naar haar toe en zei: het is niet meer uit te houden. We leunden tegen elkaar aan, voorzichtig en bang om onze machteloosheid duidelijker te laten blijken. Als twee paarden, die in hetzelfde tuig lopen en het ene vlijt zijn kop tegen de nek van het andere, maar dan schudden ze alle twee met zichtbare wrevel die kortstondige innigheid van zich af. Ik liep weer naar buiten en liet Misi alleen." Het is woensdag 21 juli 1943. In de korte kroniek 'De ondergang' van de Noord-Duitser Hans Erich Nossack vertrekken een nietsvermoedende ik-figuur en liefje Misi vroeg in de ochtend naar hun bescheiden buitenverblijf nabij Horst, een plekje op de hei bij het dorpje Maschen, ongeveer vijftien kilometer bezuiden de havenstad Hamburg. Drie dagen later ste...