"Dood aan Erik, dacht ik, maar het maakte geen indruk op me. Ik voelde er niets bij, negatief noch positief. Waarom dood? Hij draagt een bril, net als ik, had kaken blauw van het scheren, een vrouw en snel werkende hersens."
Vierenegentig zou hij vandaag geworden zijn, Remco Campert , koele lyricus van de naoorlogse jaren, boosaardige typeerder ook van een bepaalde soort van toentertijds jong zijn. Amper tweeëntwintig en reeds uitermate bedreven in het jongleren met geluk en desillusie, zoals in het verhaal 'Een nacht en een morgen' uit 1951: "Verleden jaar om deze tijd was ik in Parijs. Ik dook na een saaie, vermoeiende reis de metro in en het eerste wat ik zag was 'Mort aux Juifs', met rood potlood geschreven op de vuile badkamertegels van de metro. De volgende weken zag ik het overal en wat mij opviel was, dat nergens een poging gedaan was de woorden weg te vegen of zelfs maar door te strepen. Frankrijk moest wel op zijn laatste benen lopen. Dood aan Erik, dacht ik, maar het maakte geen indruk op me. Ik voelde er niets bij, negatief noch positief. Waarom dood? Hij draagt een bril, net als ik, had kaken blauw van het scheren, een vrouw en snel werkende hersens.(...) Waarom niet, van ...