"De keizer was een oude man. Hij was de oudste keizer van de wereld. Rondom hem liep de dood in een kring, in een kring en maaide en maaide. De hele akker was reeds leeg, alleen de keizer stond er nog en wachtte, als een vergeten zilveren halm. Zijn lichte, harde ogen keken reeds vele jaren verloren in een verloren verte. Zijn schedel was kaal als een gewelfde woestijn. Zijn bakkebaarden waren wit als een vleugelpaar van sneeuw. De rimpels in zijn gezicht waren een warrig struikgewas, waarin de jaren huisden. Zijn lichaam was mager, zijn rug een weinig gebogen. Thuis liep hij met kleine trippelpasjes. Maar zodra hij op straat kwam, probeerde hij zijn dijen hard te maken, zijn knieën lenig, zijn voeten licht, zijn rug recht. Zijn ogen vulde hij met kunstmatige goedheid, met de ware eigenschap van keizerlijke ogen: ze leken eenieder aan te kijken die de keizer aankeek, en ze groetten eenieder die hem groette. Maar in werkelijkheid zweefden en vlogen de gezichten gewoon langs hem hee...