'Ernst wierp zijn sigaret op de kachelplaat, en Arthur deed hetzelfde, wat hij anders nooit deed. Maar Ernst was nu al meester in huis. Ernst zette ineens zijn voeten op de grond en zei, terwijl hij zich naar Arthur voorover boog: "Het is het noodlot van het Duitse volk altijd de nederlaag te lijden. Wij kunnen slechts overwinnen in de nederlaag. Dat is geen formule, dat is realiteit. Tatsache! Er is geen enkel volk ter wereld dat voor een zo groots-tragische roeping is geschapen! Het schoonste en grootste dat ten ondergaat, bewijst daarmee dat het het schoonste en grootste is. Tussen ons en de andere volken der aarde bestaat dezelfde scheiding die er tussen lichaam en ziel bestaat. Wij zijn de ziel der wereld, de anderen slechts het lichaam. Zoals de ziel na elke extase weer sterft, zo verliezen wij na elke overwinning. Het lichaam sterft maar éénmaal. Het is pas voorgoed verdwenen, nadat de ziel allang is gedood. Zo zal de wereld voortleven als een rottend kreng, nadat Duitsland is uitgestorven. De wereld is één groot individu. Duitsland is zijn geest, de andere landen het lichaam, de Joden zijn parasieten en bacillen.""Weet je 't zeker?" zei Arhur; hij dacht aan wat zijn grootmoeder hem over de joodse afkomst van Carola had verteld. Maar hij hield verder zijn mond.
"Als het nacht is, sluimert de mens," zei Ernst. "Als Duitsland sluimert, is het nacht op de wereld. Op dit ogenblik van de oorlog is het einde van ons ontwaken aangebroken. Zodra Duitsland verslagen is, begint de nacht."
"Maar de verduistering zal afgelopen zijn," zei Arthur brutaal. Hij had neiging Ernst op zijn gezicht te spuwen om die flauwe woorden te versterken.
Ernst haalde alleen zijn schouders op. Arthur stond op van zijn stoel en begon heen en weer te lopen, alsof hij vragen wilde wanneer hij weg mocht gaan.
"Neen, je blijft nog," zei Ernst, Arthur's onuitgesproken vraag viel ook wel niet moeilijk te raden. "Ik wil je mening horen."
"Wat moet ik erop zeggen?"
"Je moet erop zeggen dat je mij begrijpt en dat je Duitsland begrijpt! Ik houd het niet langer meer uit door niemand begrepen te worden."
Tussen zijn woorden in beet hij heftig op zijn nagels, maar toen hij zich meer en meer opwond, was dit niet voldoende meer om zijn emotie te uiten. Hij sloeg met zijn handen op zijn knieën. "Niemand begrijpt Duitsland's historische missie. Het is alsof wij voortrazen door een leeg heelal. Wij zijn als een ziel die woont in het lichaam van een man wien alle ledematen zijn afgesneden en wiens tong is verlamd. Of wij razen of zwijgen, het is alles nutteloos. Maar ook dat is onze lotsbestemming. Het is de lotsbestemming van alle geest. Want al is de tong nog zo bekwaam en het lichaam nog zo geoefend, de tong kan de gedachten die de geest vormt nimmer uitspreken en het lichaam kan zich niet buigen naar de dansen die door de geest worden gedanst!"'
(Hermans, W.F., De tranen der acacia's, 2006, Uitgeverij G.A. van Oorschot, p. 79-80)
Reacties